Dutch

Detailed Translations for manend from Dutch to Spanish

manen:

Conjugations for manen:

o.t.t.
  1. maan
  2. maant
  3. maant
  4. manen
  5. manen
  6. manen
o.v.t.
  1. maande
  2. maande
  3. maande
  4. maanden
  5. maanden
  6. maanden
v.t.t.
  1. heb gemaand
  2. hebt gemaand
  3. heeft gemaand
  4. hebben gemaand
  5. hebben gemaand
  6. hebben gemaand
v.v.t.
  1. had gemaand
  2. had gemaand
  3. had gemaand
  4. hadden gemaand
  5. hadden gemaand
  6. hadden gemaand
o.t.t.t.
  1. zal manen
  2. zult manen
  3. zal manen
  4. zullen manen
  5. zullen manen
  6. zullen manen
o.v.t.t.
  1. zou manen
  2. zou manen
  3. zou manen
  4. zouden manen
  5. zouden manen
  6. zouden manen
en verder
  1. ben gemaand
  2. bent gemaand
  3. is gemaand
  4. zijn gemaand
  5. zijn gemaand
  6. zijn gemaand
diversen
  1. maan!
  2. maant!
  3. gemaand
  4. manend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for manen:

NounRelated TranslationsOther Translations
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
instigar instigeren; opwekken
requerir aanspraak maken op; claim
VerbRelated TranslationsOther Translations
aconsejar aanmanen; aanmanen tot een verplichting; iemand aansporen; manen; sommeren aanprijzen; aanraden; adviseren; raadgeven; recommanderen; van raad dienen
amanecer aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanbreken van de dag; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
amonestar berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
apremiar manen; met aandrang herinneren; rappelleren
citar a juicio aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanschrijven; aanzeggen; dagen; dagvaarden; kennis geven; konde doen; ontbieden; oproepen; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
criticar berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmerking maken; afkraken; bediscussiëren; bekritiseren; beoordelen; bepraten; berispen; bespreken; betuttelen; doorpraten; doorspreken; fel bekritiseren; goed- of afkeuren; hekelen; katten; kraken; kritiseren; loskrijgen; losmaken; lostornen; neerhalen; omlaaghalen; praten over; recenseren; terechtwijzen; tornen; uithalen; uittrekken; vermanen; vitten
declarar hereje berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen hekelen; verketteren
exhortar aanmanen; aanmanen tot een verplichting; iemand aansporen; manen; sommeren
instigar manen; met aandrang herinneren; rappelleren aanblazen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; memoreren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opschieten; opstoken; overhaasten; poken; porren; provoceren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
intimar aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanschrijven; aanzeggen; kennis geven; konde doen
reconvenir berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
regañar berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen beknorren; kiften; kijven; krakelen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; ruzie maken; ruziën; sakkeren; twisten
reprender berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; hekelen; laken; nadragen; uitbrander geven; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
reprobar berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen hekelen; knorren; ronken; sakkeren; snorren; zagen
requerir aanmanen; aanmanen tot een verplichting; iemand aansporen; manen; sommeren ontbieden; oproepen; rekwisiteren; sommeren
señalar berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmerken; aanschouwen; bekijken; bekrachtigen; bemerken; bestempelen; certificeren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; onderstrepen; ontwaren; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; staren; turen; waarmerken; waarnemen; wijzen naar; zien
vituperar berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen berispen; terechtwijzen; vermanen

Related Words for "manen":


Wiktionary Translations for manen:


Cross Translation:
FromToVia
manen advertir caution — to warn
manen exhortar exhort — urge
manen amonestar; reprender engagermettre en gage, donner en gage.
manen amonestar; reprender exhorterexciter, encourager par ses paroles.
manen amonestar; reprender; reprobar; vituperar; reprochar; regañar; amenazar; reñir gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent.
manen llevar; reprender reprendre — Prendre de nouveau. (Sens général)
manen amonestar; reprender; reprobar; censurar; vituperar; reprochar; regañar réprimanderreprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute.