Dutch
Detailed Translations for mousseer from Dutch to Spanish
mousseren:
-
mousseren (sprankelen; opbruisen; tintelen)
Conjugations for mousseren:
o.t.t.
- mousseer
- mousseert
- mousseert
- mousseren
- mousseren
- mousseren
o.v.t.
- mousseerde
- mousseerde
- mousseerde
- mousseerden
- mousseerden
- mousseerden
v.t.t.
- heb gemousseerd
- hebt gemousseerd
- heeft gemousseerd
- hebben gemousseerd
- hebben gemousseerd
- hebben gemousseerd
v.v.t.
- had gemousseerd
- had gemousseerd
- had gemousseerd
- hadden gemousseerd
- hadden gemousseerd
- hadden gemousseerd
o.t.t.t.
- zal mousseren
- zult mousseren
- zal mousseren
- zullen mousseren
- zullen mousseren
- zullen mousseren
o.v.t.t.
- zou mousseren
- zou mousseren
- zou mousseren
- zouden mousseren
- zouden mousseren
- zouden mousseren
diversen
- mousseer!
- mousseert!
- gemousseerd
- mousserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for mousseren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
burbujear | geborrel; opbruising | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
burbujear | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | klingelen; rinkelen; sakkeren; tingelen; tinkelen |
chispear | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | fonkelen; glimmen; glinsteren; klingelen; rinkelen; schitteren; tingelen; tinkelen; vonken |
espumar | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | schuim vormen; schuimen |
External Machine Translations: