Dutch
Detailed Translations for musiceren from Dutch to Spanish
musiceren:
-
musiceren
hacer música-
hacer música verb
-
Conjugations for musiceren:
o.t.t.
- musiceer
- musiceert
- musiceert
- musiceren
- musiceren
- musiceren
o.v.t.
- musiceerde
- musiceerde
- musiceerde
- musiceerden
- musiceerden
- musiceerden
v.t.t.
- heb gemusiceerd
- hebt gemusiceerd
- heeft gemusiceerd
- hebben gemusiceerd
- hebben gemusiceerd
- hebben gemusiceerd
v.v.t.
- had gemusiceerd
- had gemusiceerd
- had gemusiceerd
- hadden gemusiceerd
- hadden gemusiceerd
- hadden gemusiceerd
o.t.t.t.
- zal musiceren
- zult musiceren
- zal musiceren
- zullen musiceren
- zullen musiceren
- zullen musiceren
o.v.t.t.
- zou musiceren
- zou musiceren
- zou musiceren
- zouden musiceren
- zouden musiceren
- zouden musiceren
diversen
- musiceer!
- musiceert!
- gemusiceerd
- musicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for musiceren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hacer música | musiceren |