Dutch
Detailed Translations for nadeel berokkenen from Dutch to Spanish
nadeel berokkenen:
nadeel berokkenen verb (berokken nadeel, berokkent nadeel, berokkende nadeel, berokkenden nadeel, nadeel berokkend)
-
nadeel berokkenen (benadelen)
lastimar; perjudicar; dañar; ofender; hacer daño-
lastimar verb
-
perjudicar verb
-
dañar verb
-
ofender verb
-
hacer daño verb
-
Conjugations for nadeel berokkenen:
o.t.t.
- berokken nadeel
- berokkent nadeel
- berokkent nadeel
- berokkenen nadeel
- berokkenen nadeel
- berokkenen nadeel
o.v.t.
- berokkende nadeel
- berokkende nadeel
- berokkende nadeel
- berokkenden nadeel
- berokkenden nadeel
- berokkenden nadeel
v.t.t.
- heb nadeel berokkend
- hebt nadeel berokkend
- heeft nadeel berokkend
- hebben nadeel berokkend
- hebben nadeel berokkend
- hebben nadeel berokkend
v.v.t.
- had nadeel berokkend
- had nadeel berokkend
- had nadeel berokkend
- hadden nadeel berokkend
- hadden nadeel berokkend
- hadden nadeel berokkend
o.t.t.t.
- zal nadeel berokkenen
- zult nadeel berokkenen
- zal nadeel berokkenen
- zullen nadeel berokkenen
- zullen nadeel berokkenen
- zullen nadeel berokkenen
o.v.t.t.
- zou nadeel berokkenen
- zou nadeel berokkenen
- zou nadeel berokkenen
- zouden nadeel berokkenen
- zouden nadeel berokkenen
- zouden nadeel berokkenen
diversen
- berokken nadeel!
- berokkent nadeel!
- nadeel berokkend
- nadeel berokkenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze