Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. onderbreken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for onderbreek from Dutch to Spanish

onderbreken:

onderbreken verb (onderbreek, onderbreekt, onderbrak, onderbraken, onderbroken)

  1. onderbreken (in de rede vallen; interrumperen)
  2. onderbreken (doen ophouden; afbreken)
  3. onderbreken

Conjugations for onderbreken:

o.t.t.
  1. onderbreek
  2. onderbreekt
  3. onderbreekt
  4. onderbreken
  5. onderbreken
  6. onderbreken
o.v.t.
  1. onderbrak
  2. onderbrak
  3. onderbrak
  4. onderbraken
  5. onderbraken
  6. onderbraken
v.t.t.
  1. heb onderbroken
  2. hebt onderbroken
  3. heeft onderbroken
  4. hebben onderbroken
  5. hebben onderbroken
  6. hebben onderbroken
v.v.t.
  1. had onderbroken
  2. had onderbroken
  3. had onderbroken
  4. hadden onderbroken
  5. hadden onderbroken
  6. hadden onderbroken
o.t.t.t.
  1. zal onderbreken
  2. zult onderbreken
  3. zal onderbreken
  4. zullen onderbreken
  5. zullen onderbreken
  6. zullen onderbreken
o.v.t.t.
  1. zou onderbreken
  2. zou onderbreken
  3. zou onderbreken
  4. zouden onderbreken
  5. zouden onderbreken
  6. zouden onderbreken
en verder
  1. ben onderbroken
  2. bent onderbroken
  3. is onderbroken
  4. zijn onderbroken
  5. zijn onderbroken
  6. zijn onderbroken
diversen
  1. onderbreek!
  2. onderbreekt!
  3. onderbroken
  4. onderbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

onderbreken [znw.] noun

  1. onderbreken (onderbreking; verbreken)
    la abstinencia; la abstención

Translation Matrix for onderbreken:

NounRelated TranslationsOther Translations
abstención onderbreken; onderbreking; verbreken 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onthouding
abstinencia onderbreken; onderbreking; verbreken 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onthouden; onthouding; vasten
cortar afhakken; afhouwen; afknippen; afsnijden; kappen; omhakken; vellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
cortar afbreken; doen ophouden; onderbreken afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afknotten; afsluiten; afsnijden; bijknippen; coifferen; concluderen; couperen; creneleren; dichtdoen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; een beetje knippen; een gevolgtrekking maken; fijnhakken; grootspreken; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; insnijden; kappen; kleinhakken; kleinmaken; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; lossnijden; omhouwen; opensnijden; opmaken uit; opscheppen; opsnijden; scheiden; snijden; snoeven; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uitknippen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
hacer parar afbreken; doen ophouden; onderbreken
interrumpir afbreken; doen ophouden; in de rede vallen; interrumperen; onderbreken aanroeren; aanstippen; afbreken; afmaken; beëindigen; doden; doodmaken; doodslaan; even aanraken; forceren; liquideren; ombrengen; ontbinden; opheffen; stukmaken; toucheren; van kant maken; verbreken; verbrijzelen; vermoorden; verstoren; vertoornen
suspender onderbreken afblazen; afgelasten; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; afzeggen; afzien van rechtsvervolging; blijven zitten; doubleren; ermee uitscheiden; kelderen; opgeven; ophouden; ricocheren; schorsen; seponeren; staken; stoppen; suspenderen; terugwijzen; uitscheiden; verdagen; verweren; verwerpen; wegstemmen; weigeren; zakken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
cortar knippen

Wiktionary Translations for onderbreken:

onderbreken
verb
  1. actie ondernemen om een in gang zijnd proces tot staan te brengen

Cross Translation:
FromToVia
onderbreken posponer; aplazar adjourn — to defer
onderbreken interrumpir disrupt — to interrupt or impede something
onderbreken cancelar; detener; tronar; abortar escape — to halt a program by pressing a combination of keys
onderbreken interrumpir interrupt — to disturb or halt an ongoing process or action

External Machine Translations: