Summary


Dutch

Detailed Translations for onthieven from Dutch to Spanish

ontheffen:

Conjugations for ontheffen:

o.t.t.
  1. onthef
  2. ontheft
  3. ontheft
  4. ontheven
  5. ontheven
  6. ontheven
o.v.t.
  1. onthief
  2. onthief
  3. onthief
  4. onthieven
  5. onthieven
  6. onthieven
v.t.t.
  1. ben ontheven
  2. bent ontheven
  3. is ontheven
  4. zijn ontheven
  5. zijn ontheven
  6. zijn ontheven
v.v.t.
  1. was ontheven
  2. was ontheven
  3. was ontheven
  4. waren ontheven
  5. waren ontheven
  6. waren ontheven
o.t.t.t.
  1. zal ontheffen
  2. zult ontheffen
  3. zal ontheffen
  4. zullen ontheffen
  5. zullen ontheffen
  6. zullen ontheffen
o.v.t.t.
  1. zou ontheffen
  2. zou ontheffen
  3. zou ontheffen
  4. zouden ontheffen
  5. zouden ontheffen
  6. zouden ontheffen
en verder
  1. heb ontheven
  2. hebt ontheven
  3. heeft ontheven
  4. hebben ontheven
  5. hebben ontheven
  6. hebben ontheven
diversen
  1. onthef!
  2. ontheft!
  3. ontheven
  4. ontheffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontheffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
desahogar ontlasting; van een last ontdoen
descargar afladen; lossen; ontlasting; uitladen; van een last ontdoen
despachar afgeven; afleveren; aflevering
echar weggooien
enviar verzending
VerbRelated TranslationsOther Translations
absolver ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
desahogar ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen afreageren; luchten; opluchten
descargar ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen afladen; afschieten; afvuren; dechargeren; downloaden; iets uitladen; lossen; onschuldig verklaren; ontladen; pasporteren; schieten; schoten lossen; uitladen; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; zuiveren
despachar ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden behandelen; beroeren; bewegen; demonteren; herstellen; iets afhandelen; iets verplaatsen; in beweging brengen; in orde brengen; in orde maken; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitklaren; verhuizen; verkassen; verleggen
destituir ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; beknotten; beperken; omlijnen; omranden; opsturen; posten; sturen; toezenden; verneuken; verzenden; wegsturen; wegzenden
disolver ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden in een vloeistof opgaan; ontbinden; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opheffen; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteen doen gaan; uiteenstuiven; uiteenvliegen
dispensar de ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen kwijtschelden
echar ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
enviar ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden afwijzen; capituleren; doen toekomen; doorsturen; doorzenden; iem. iets sturen; insturen; inzenden; nazenden; opgeven; opsturen; overgeven; overmaken; posten; rondsturen; rondzenden; sturen; toezenden; uitleveren; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren; zenden; zich overgeven
eximir de ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen kwijtschelden
exonerar de ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen
expulsar ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; demonteren; deporteren; ecarteren; lichten; ontmantelen; onttakelen; opsturen; posten; sturen; toezenden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uitbannen; uitdrijven; uiteen nemen; uitstoten; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; verzenden; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden
librar ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen trekken; van last bevrijden; verlossen
mandar ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven

Wiktionary Translations for ontheffen:


Cross Translation:
FromToVia
ontheffen exculpar; absolver absolve — set free