Dutch
Detailed Translations for ontluizen from Dutch to Spanish
ontluizen:
-
ontluizen
Conjugations for ontluizen:
o.t.t.
- ontluis
- ontluist
- ontluist
- ontluizen
- ontluizen
- ontluizen
o.v.t.
- ontluisde
- ontluisde
- ontluisde
- ontluisden
- ontluisden
- ontluisden
v.t.t.
- heb ontluisd
- hebt ontluisd
- heeft ontluisd
- hebben ontluisd
- hebben ontluisd
- hebben ontluisd
v.v.t.
- had ontluisd
- had ontluisd
- had ontluisd
- hadden ontluisd
- hadden ontluisd
- hadden ontluisd
o.t.t.t.
- zal ontluizen
- zult ontluizen
- zal ontluizen
- zullen ontluizen
- zullen ontluizen
- zullen ontluizen
o.v.t.t.
- zou ontluizen
- zou ontluizen
- zou ontluizen
- zouden ontluizen
- zouden ontluizen
- zouden ontluizen
en verder
- ben ontluisd
- bent ontluisd
- is ontluisd
- zijn ontluisd
- zijn ontluisd
- zijn ontluisd
diversen
- ontluis!
- ontluist!
- ontluisd
- ontluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontluizen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
despiojar | ontluizen | |
espulgar | ontluizen | vlooien; vlooien vangen |