Dutch
Detailed Translations for opengemaakt from Dutch to Spanish
opengemaakt:
-
opengemaakt (aangebroken; geopend)
Translation Matrix for opengemaakt:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
abierto | aangebroken; geopend; opengemaakt | attent; benaderbaar; cru; frank; galant; genaakbaar; geopend; hoffelijk; met open vizier; niet dicht; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; ontsloten; ontvankelijk; onverbloemd; onverholen; open; openbaar; opengelegd; opengesprongen; opengesteld; openhartig; openlijk; openstaand; oprecht; publiek; rechttoe; rechttoe rechtaan; ridderlijk; rondborstig; ronduit; toegankelijk; vatbaar; volmondig; voorkomend; vrij; vrijelijk; vrijuit |
Related Words for "opengemaakt":
openmaken:
-
openmaken (openen; opendoen; ontsluiten)
Conjugations for openmaken:
o.t.t.
- maak open
- maakt open
- maakt open
- maken open
- maken open
- maken open
o.v.t.
- maakte open
- maakte open
- maakte open
- maakten open
- maakten open
- maakten open
v.t.t.
- heb opengemaakt
- hebt opengemaakt
- heeft opengemaakt
- hebben opengemaakt
- hebben opengemaakt
- hebben opengemaakt
v.v.t.
- had opengemaakt
- had opengemaakt
- had opengemaakt
- hadden opengemaakt
- hadden opengemaakt
- hadden opengemaakt
o.t.t.t.
- zal openmaken
- zult openmaken
- zal openmaken
- zullen openmaken
- zullen openmaken
- zullen openmaken
o.v.t.t.
- zou openmaken
- zou openmaken
- zou openmaken
- zouden openmaken
- zouden openmaken
- zouden openmaken
en verder
- ben opengemaakt
- bent opengemaakt
- is opengemaakt
- zijn opengemaakt
- zijn opengemaakt
- zijn opengemaakt
diversen
- maak open!
- maakt open!
- opengemaakt
- openmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for openmaken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
abrir | openmaken | opendoen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abrir | ontsluiten; opendoen; openen; openmaken | aankaarten; aanknopen; aansnijden; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; inluiden; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; losslaan; lostornen; omlijnen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; openen; openleggen; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; tornen; uithalen; uittrekken; vrijgeven |
destapar | ontsluiten; opendoen; openen; openmaken | blootleggen; onthullen; ontmaskeren; ontstoppen; opentrekken |
hacer accesible | ontsluiten; opendoen; openen; openmaken |