Dutch
Detailed Translations for openscheuren from Dutch to Spanish
openscheuren:
-
openscheuren (losscheuren; openrijten; rijten)
Conjugations for openscheuren:
o.t.t.
- scheur open
- scheurt open
- scheurt open
- scheuren open
- scheuren open
- scheuren open
o.v.t.
- scheurde open
- scheurde open
- scheurde open
- scheurden open
- scheurden open
- scheurden open
v.t.t.
- heb opengescheurd
- hebt opengescheurd
- heeft opengescheurd
- hebben opengescheurd
- hebben opengescheurd
- hebben opengescheurd
v.v.t.
- had opengescheurd
- had opengescheurd
- had opengescheurd
- hadden opengescheurd
- hadden opengescheurd
- hadden opengescheurd
o.t.t.t.
- zal openscheuren
- zult openscheuren
- zal openscheuren
- zullen openscheuren
- zullen openscheuren
- zullen openscheuren
o.v.t.t.
- zou openscheuren
- zou openscheuren
- zou openscheuren
- zouden openscheuren
- zouden openscheuren
- zouden openscheuren
en verder
- ben opengescheurd
- bent opengescheurd
- is opengescheurd
- zijn opengescheurd
- zijn opengescheurd
- zijn opengescheurd
diversen
- scheur open!
- scheurt open!
- opengescheurd
- openscheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for openscheuren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
rasgar | inscheuren; verscheuring | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
desgarrar | losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten | afrukken; afscheuren; ergens uitscheuren; inscheuren; scheuren; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken |
desgarrarse | losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten | inscheuren; scheuren |
rasgar | losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten | afrukken; afscheuren; inscheuren; scheuren; uitrukken; uitscheuren |