Dutch
Detailed Translations for oprakelen from Dutch to Spanish
oprakelen:
-
oprakelen (ter sprake brengen)
Conjugations for oprakelen:
o.t.t.
- rakel op
- rakelt op
- rakelt op
- rakelen op
- rakelen op
- rakelen op
o.v.t.
- rakelde op
- rakelde op
- rakelde op
- rakelden op
- rakelden op
- rakelden op
v.t.t.
- heb opgerakeld
- hebt opgerakeld
- heeft opgerakeld
- hebben opgerakeld
- hebben opgerakeld
- hebben opgerakeld
v.v.t.
- had opgerakeld
- had opgerakeld
- had opgerakeld
- hadden opgerakeld
- hadden opgerakeld
- hadden opgerakeld
o.t.t.t.
- zal oprakelen
- zult oprakelen
- zal oprakelen
- zullen oprakelen
- zullen oprakelen
- zullen oprakelen
o.v.t.t.
- zou oprakelen
- zou oprakelen
- zou oprakelen
- zouden oprakelen
- zouden oprakelen
- zouden oprakelen
en verder
- is opgerakeld
diversen
- rakel op!
- rakelt op!
- opgerakeld
- oprakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oprakelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
avivar | oprakelen; ter sprake brengen | aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opruien; opstoken; opwekken; poken; porren; provoceren; stimuleren; stoken; toejuichen |