Summary
Dutch
Detailed Translations for oprek from Dutch to Spanish
oprekken:
-
oprekken (rekken)
Conjugations for oprekken:
o.t.t.
- rek op
- rekt op
- rekt op
- rekken op
- rekken op
- rekken op
o.v.t.
- rekte op
- rekte op
- rekte op
- rekten op
- rekten op
- rekten op
v.t.t.
- heb opgerekt
- hebt opgerekt
- heeft opgerekt
- hebben opgerekt
- hebben opgerekt
- hebben opgerekt
v.v.t.
- had opgerekt
- had opgerekt
- had opgerekt
- hadden opgerekt
- hadden opgerekt
- hadden opgerekt
o.t.t.t.
- zal oprekken
- zult oprekken
- zal oprekken
- zullen oprekken
- zullen oprekken
- zullen oprekken
o.v.t.t.
- zou oprekken
- zou oprekken
- zou oprekken
- zouden oprekken
- zouden oprekken
- zouden oprekken
en verder
- is opgerekt
- zijn opgerekt
diversen
- rek op!
- rekt op!
- opgerekt
- oprekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oprekken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
extensión | oprekken | afmeting; ampelheid; bestandsextensie; dimensie; doortrekking; extensie; formaat; gebied; grootte; maat; mate; omvang; spreiding; toevoeging; toevoegsel; uitbreiding; uitgebreidheid; uitgestrektheid; uitlegging; uitspreiding; uitvoerigheid; verbreiding |
Verb | Related Translations | Other Translations |
estirar | oprekken; rekken | loskrijgen; losmaken; lostornen; opspannen; rekken; spannen; strekken; tornen; uithalen; uitstrekken; uittrekken |