Summary
Dutch
Detailed Translations for opwellen from Dutch to Spanish
opwellen:
-
opwellen (opborrelen)
-
opwellen (in het hoofd opkomen)
Conjugations for opwellen:
o.t.t.
- wel op
- welt op
- welt op
- wellen op
- wellen op
- wellen op
o.v.t.
- welde op
- welde op
- welde op
- welden op
- welden op
- welden op
v.t.t.
- ben opgeweld
- bent opgeweld
- is opgeweld
- zijn opgeweld
- zijn opgeweld
- zijn opgeweld
v.v.t.
- was opgeweld
- was opgeweld
- was opgeweld
- waren opgeweld
- waren opgeweld
- waren opgeweld
o.t.t.t.
- zal opwellen
- zult opwellen
- zal opwellen
- zullen opwellen
- zullen opwellen
- zullen opwellen
o.v.t.t.
- zou opwellen
- zou opwellen
- zou opwellen
- zouden opwellen
- zouden opwellen
- zouden opwellen
diversen
- wel op!
- welt op!
- opgeweld
- opwellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opwellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
brote | opwellen | jonge plant; loot; plantestekje; rank; scheut; schoot; spruit; stek; stekje; uitloper |
Verb | Related Translations | Other Translations |
borbollar | opborrelen; opwellen | |
borbotear | opborrelen; opwellen | op vuur pruttelen; pruttelen; sakkeren; smoren; stoffen; sudderen |
bullir | opborrelen; opwellen | aan de kook raken; koken van woede; kookpunt bereiken; zieden |
manar | in het hoofd opkomen; opwellen | |
surgir | in het hoofd opkomen; opwellen | aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; boven water komen; bovenkomen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; in de lucht omhoogstijgen; invallen; naar binnen vallen; omhooggaan; omhoogkomen; ontstaan; opdiepen; opdoemen; opduiken; opkomen voor; oprijzen; opstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; van de bodem ophalen; vermeerderen; verrijzen; voortkomen; weer verschijnen |