Dutch
Detailed Translations for pruimen from Dutch to Spanish
pruimen:
-
pruimen
Conjugations for pruimen:
o.t.t.
- pruim
- pruimt
- pruimt
- pruimen
- pruimen
- pruimen
o.v.t.
- pruimde
- pruimde
- pruimde
- pruimden
- pruimden
- pruimden
v.t.t.
- heb gepruimd
- hebt gepruimd
- heeft gepruimd
- hebben gepruimd
- hebben gepruimd
- hebben gepruimd
v.v.t.
- had gepruimd
- had gepruimd
- had gepruimd
- hadden gepruimd
- hadden gepruimd
- hadden gepruimd
o.t.t.t.
- zal pruimen
- zult pruimen
- zal pruimen
- zullen pruimen
- zullen pruimen
- zullen pruimen
o.v.t.t.
- zou pruimen
- zou pruimen
- zou pruimen
- zouden pruimen
- zouden pruimen
- zouden pruimen
diversen
- pruim!
- pruimt!
- gepruimd
- pruimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pruimen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
mascar tabaco | pruimen | kauwen |
masticar tabaco | pruimen |
Related Words for "pruimen":
pruimen form of pruim:
Translation Matrix for pruim:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ciruela | pruim | |
mascada | pruim |