Dutch
Detailed Translations for rammel from Dutch to Spanish
rammel:
Translation Matrix for rammel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
paliza | rammel | aframmeling; afranselen; afranseling; afrossen; lazer; pak rammel; pak slaag; slaag |
Related Words for "rammel":
rammelen:
-
rammelen (kletteren)
brindar; tintinear; chocar; chocar los vasos; sonar; saltar; golpear; teclear; brincar; trincar; repicar; remachar; traquetear; repiquetear; hacer ruidos; golpetear; dar brincos; caer con estrépito-
brindar verb
-
tintinear verb
-
chocar verb
-
chocar los vasos verb
-
sonar verb
-
saltar verb
-
golpear verb
-
teclear verb
-
brincar verb
-
trincar verb
-
repicar verb
-
remachar verb
-
traquetear verb
-
repiquetear verb
-
hacer ruidos verb
-
golpetear verb
-
dar brincos verb
-
caer con estrépito verb
-
-
rammelen (honger hebben)
Conjugations for rammelen:
o.t.t.
- rammel
- rammelt
- rammelt
- rammelen
- rammelen
- rammelen
o.v.t.
- rammelde
- rammelde
- rammelde
- rammelden
- rammelden
- rammelden
v.t.t.
- heb gerammeld
- hebt gerammeld
- heeft gerammeld
- hebben gerammeld
- hebben gerammeld
- hebben gerammeld
v.v.t.
- had gerammeld
- had gerammeld
- had gerammeld
- hadden gerammeld
- hadden gerammeld
- hadden gerammeld
o.t.t.t.
- zal rammelen
- zult rammelen
- zal rammelen
- zullen rammelen
- zullen rammelen
- zullen rammelen
o.v.t.t.
- zou rammelen
- zou rammelen
- zou rammelen
- zouden rammelen
- zouden rammelen
- zouden rammelen
en verder
- ben gerammeld
- bent gerammeld
- is gerammeld
- zijn gerammeld
- zijn gerammeld
- zijn gerammeld
diversen
- rammel!
- rammelt!
- gerammeld
- rammelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze