Dutch
Detailed Translations for roddelend from Dutch to Spanish
roddelen:
-
roddelen (kwaadspreken; belasteren; lasteren)
cotillear; maldecir; cotorrear; blasfemar; echar pestes; hablar mal de; calumniar; comadrear-
cotillear verb
-
maldecir verb
-
cotorrear verb
-
blasfemar verb
-
echar pestes verb
-
hablar mal de verb
-
calumniar verb
-
comadrear verb
-
Conjugations for roddelen:
o.t.t.
- roddel
- roddelt
- roddelt
- roddelen
- roddelen
- roddelen
o.v.t.
- roddelde
- roddelde
- roddelde
- roddelden
- roddelden
- roddelden
v.t.t.
- heb geroddeld
- hebt geroddeld
- heeft geroddeld
- hebben geroddeld
- hebben geroddeld
- hebben geroddeld
v.v.t.
- had geroddeld
- had geroddeld
- had geroddeld
- hadden geroddeld
- hadden geroddeld
- hadden geroddeld
o.t.t.t.
- zal roddelen
- zult roddelen
- zal roddelen
- zullen roddelen
- zullen roddelen
- zullen roddelen
o.v.t.t.
- zou roddelen
- zou roddelen
- zou roddelen
- zouden roddelen
- zouden roddelen
- zouden roddelen
diversen
- roddel!
- roddelt!
- geroddeld
- roddelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for roddelen:
Related Words for "roddelen":
Wiktionary Translations for roddelen:
roddelen
Cross Translation:
verb
-
op een vervelende manier over anderen praten
- roddelen → chismear; cotillear; chismorrear
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• roddelen | → chismear; cotillear; chismorrear | ↔ gossip — to talk about someone else's private or personal business |
• roddelen | → cotorrear; parlotear | ↔ kibitz — chit-chat |
• roddelen | → delatar | ↔ tattle — to report others' wrongdoings or violations |
• roddelen | → calumniar; infamar | ↔ calomnier — attaquer, blesser quelqu’un par des calomnies. |
• roddelen | → chismorrear | ↔ cancaner — (familier, fr) Faire des cancans, papoter. |
• roddelen | → difamar; calumniar; infamar | ↔ diffamer — décrier, chercher à déshonorer, à nuire à la réputation par ses paroles ou par ses écrits. |