Dutch
Detailed Translations for rubriceren from Dutch to Spanish
rubriceren:
-
rubriceren
Conjugations for rubriceren:
o.t.t.
- rubriceer
- rubriceert
- rubriceert
- rubriceren
- rubriceren
- rubriceren
o.v.t.
- rubriceerde
- rubriceerde
- rubriceerde
- rubriceerden
- rubriceerden
- rubriceerden
v.t.t.
- heb gerubriceerd
- hebt gerubriceerd
- heeft gerubriceerd
- hebben gerubriceerd
- hebben gerubriceerd
- hebben gerubriceerd
v.v.t.
- had gerubriceerd
- had gerubriceerd
- had gerubriceerd
- hadden gerubriceerd
- hadden gerubriceerd
- hadden gerubriceerd
o.t.t.t.
- zal rubriceren
- zult rubriceren
- zal rubriceren
- zullen rubriceren
- zullen rubriceren
- zullen rubriceren
o.v.t.t.
- zou rubriceren
- zou rubriceren
- zou rubriceren
- zouden rubriceren
- zouden rubriceren
- zouden rubriceren
en verder
- ben gerubriceerd
- bent gerubriceerd
- is gerubriceerd
- zijn gerubriceerd
- zijn gerubriceerd
- zijn gerubriceerd
diversen
- rubriceer!
- rubriceert!
- gerubriceerd
- rubricerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for rubriceren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
rubricar | rubriceren | aftekenen; bekrachtigen; bestempelen; certificeren; contrasteren; merken; paraferen; waarmerken |