Dutch
Detailed Translations for samengaan from Dutch to Spanish
samengaan:
-
samengaan (een fusie aangaan; fuseren)
Conjugations for samengaan:
o.t.t.
- ga samen
- gaat samen
- gaat samen
- gaan samen
- gaan samen
- gaan samen
o.v.t.
- ging samen
- ging samen
- ging samen
- gingen samen
- gingen samen
- gingen samen
v.t.t.
- ben samengegaan
- bent samengegaan
- is samengegaan
- zijn samengegaan
- zijn samengegaan
- zijn samengegaan
v.v.t.
- was samengegaan
- was samengegaan
- was samengegaan
- waren samengegaan
- waren samengegaan
- waren samengegaan
o.t.t.t.
- zal samengaan
- zult samengaan
- zal samengaan
- zullen samengaan
- zullen samengaan
- zullen samengaan
o.v.t.t.
- zou samengaan
- zou samengaan
- zou samengaan
- zouden samengaan
- zouden samengaan
- zouden samengaan
diversen
- ga samen!
- gaat samen!
- samengegaan
- samengaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for samengaan:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fusionar | een fusie aangaan; fuseren; samengaan | fuseren; ineensmelten; samensmelten; samenvloeien; samenvoegen; versmelten |