Dutch
Detailed Translations for samenspannen from Dutch to Spanish
samenspannen:
-
samenspannen (samenzweren)
Conjugations for samenspannen:
o.t.t.
- span samen
- spant samen
- spant samen
- spannen samen
- spannen samen
- spannen samen
o.v.t.
- spande samen
- spande samen
- spande samen
- spanden samen
- spanden samen
- spanden samen
v.t.t.
- heb samengespannen
- hebt samengespannen
- heeft samengespannen
- hebben samengespannen
- hebben samengespannen
- hebben samengespannen
v.v.t.
- had samengespannen
- had samengespannen
- had samengespannen
- hadden samengespannen
- hadden samengespannen
- hadden samengespannen
o.t.t.t.
- zal samenspannen
- zult samenspannen
- zal samenspannen
- zullen samenspannen
- zullen samenspannen
- zullen samenspannen
o.v.t.t.
- zou samenspannen
- zou samenspannen
- zou samenspannen
- zouden samenspannen
- zouden samenspannen
- zouden samenspannen
diversen
- span samen!
- spant samen!
- samengespannen
- samenspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for samenspannen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
conspirar | komplotteren; samenzweren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
conspirar | samenspannen; samenzweren | complotteren |
Wiktionary Translations for samenspannen:
External Machine Translations: