Summary
Dutch
Detailed Translations for slaan op from Dutch to Spanish
slaan op:
Conjugations for slaan op:
o.t.t.
- sla op
- slaat op
- slaat op
- slaan op
- slaan op
- slaan op
o.v.t.
- sloeg op
- sloeg op
- sloeg op
- sloegen op
- sloegen op
- sloegen op
v.t.t.
- heb geslagen op
- hebt geslagen op
- heeft geslagen op
- hebben geslagen op
- hebben geslagen op
- hebben geslagen op
v.v.t.
- had geslagen op
- had geslagen op
- had geslagen op
- hadden geslagen op
- hadden geslagen op
- hadden geslagen op
o.t.t.t.
- zal slaan op
- zult slaan op
- zal slaan op
- zullen slaan op
- zullen slaan op
- zullen slaan op
o.v.t.t.
- zou slaan op
- zou slaan op
- zou slaan op
- zouden slaan op
- zouden slaan op
- zouden slaan op
en verder
- ben geslagen op
- bent geslagen op
- is geslagen op
- zijn geslagen op
- zijn geslagen op
- zijn geslagen op
diversen
- sla op!
- slat op!
- geslagen op
- slaand op
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for slaan op:
Verb | Related Translations | Other Translations |
afectar | aangaan; betreffen; slaan op | afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; bezeren; beïnvloeden; blesseren; deren; duperen; inwerken; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel toebrengen; raken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; treffen; verwonden |
atañer | aangaan; betreffen; slaan op | |
concernir | aangaan; betreffen; slaan op | aangaan; aanknopen; belang inboezemen; contract aangaan; zorg inboezemen |
referirse a | aangaan; betreffen; slaan op | aangaan; bedoelen; betreffen; ergens iets mee willen zeggen; raken |
tocar a | aangaan; betreffen; slaan op |
slaan op form of opslaan:
Conjugations for opslaan:
o.t.t.
- sla op
- slaat op
- slaat op
- slaan op
- slaan op
- slaan op
o.v.t.
- sloeg op
- sloeg op
- sloeg op
- sloegen op
- sloegen op
- sloegen op
v.t.t.
- heb opgeslagen
- hebt opgeslagen
- heeft opgeslagen
- hebben opgeslagen
- hebben opgeslagen
- hebben opgeslagen
v.v.t.
- had opgeslagen
- had opgeslagen
- had opgeslagen
- hadden opgeslagen
- hadden opgeslagen
- hadden opgeslagen
o.t.t.t.
- zal opslaan
- zult opslaan
- zal opslaan
- zullen opslaan
- zullen opslaan
- zullen opslaan
o.v.t.t.
- zou opslaan
- zou opslaan
- zou opslaan
- zouden opslaan
- zouden opslaan
- zouden opslaan
en verder
- ben opgeslagen
- bent opgeslagen
- is opgeslagen
- zijn opgeslagen
- zijn opgeslagen
- zijn opgeslagen
diversen
- sla op!
- slat op!
- opgeslagen
- opslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze