Dutch
Detailed Translations for sniffen from Dutch to Spanish
sniffen:
-
sniffen (snotteren)
Conjugations for sniffen:
o.t.t.
- snif
- snift
- snift
- sniffen
- sniffen
- sniffen
o.v.t.
- snifte
- snifte
- snifte
- sniften
- sniften
- sniften
v.t.t.
- heb gesnift
- hebt gesnift
- heeft gesnift
- hebben gesnift
- hebben gesnift
- hebben gesnift
v.v.t.
- had gesnift
- had gesnift
- had gesnift
- hadden gesnift
- hadden gesnift
- hadden gesnift
o.t.t.t.
- zal sniffen
- zult sniffen
- zal sniffen
- zullen sniffen
- zullen sniffen
- zullen sniffen
o.v.t.t.
- zou sniffen
- zou sniffen
- zou sniffen
- zouden sniffen
- zouden sniffen
- zouden sniffen
en verder
- ben gesnift
- bent gesnift
- is gesnift
- zijn gesnift
- zijn gesnift
- zijn gesnift
diversen
- snif!
- snift!
- gesnift
- sniffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sniffen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aullar | sniffen; snotteren | brullen; emmeren; gillen; grienen; huilen; janken; joelen; krijsen; roepen; schreeuwen; snikken; snotteren; uitjouwen; wenen |
bufar | sniffen; snotteren | |
gañir | sniffen; snotteren | brullen; emmeren; huilen; janken; krijsen; zich beklagen |
plañir | sniffen; snotteren | huilen; janken; rouwklagen; wenen |
resoplar | sniffen; snotteren | briesen |
ulular | sniffen; snotteren | brullen; emmeren; huilen; janken; krijsen |