Dutch

Detailed Translations for toon from Dutch to Spanish

toon:

toon [de ~ (m)] noun

  1. de toon (klankgeluid; klank)
    el sonido; el ruido; el tono; la nota musical
  2. de toon (muzieknoot)
    la cadencia; el tono; la entonación; la nota musical
  3. de toon (kleur; tint; kleurtje)
    el color
  4. de toon (toonhoogte)

Translation Matrix for toon:

NounRelated TranslationsOther Translations
altura del sonido toon; toonhoogte
cadencia muzieknoot; toon cadans; ritme; stemval
color kleur; kleurtje; tint; toon
entonación muzieknoot; toon; toonhoogte compositie; intonatie; klankkleur; klanktint; modulatie; stembuiging; timbre; toonval; toonzetting
inflexión de voz toon; toonhoogte compositie; intonatie; modulatie; stembuiging; toonval; toonzetting
nota musical klank; klankgeluid; muzieknoot; toon intonatie; klankkleur; klanktint; timbre; zangnoot
ruido klank; klankgeluid; toon gebrom; gedruis; gezoem; herrie; kabaal; lawaai; leven; luidruchtigheid; rumoer; spektakel; tumult
sonido klank; klankgeluid; toon intonatie; klankkleur; klanktint; timbre
tono klank; klankgeluid; muzieknoot; toon beltoon; intonatie; klankkleur; klanktint; kleurnuance; kleurschakering; nuance; timbre; tint; tonaliteit; toonaard; toonsoort

Related Words for "toon":

  • tonen, toontje, toontjes

Related Definitions for "toon":

  1. klank met bepaalde hoogte1
    • met welke toon begint dit lied?1
  2. manier van praten1
    • op luide toon vertelde hij zijn verhaal1

Wiktionary Translations for toon:


Cross Translation:
FromToVia
toon nota note — musical sound
toon tono tone — specific pitch, quality and duration; a note
toon tono tone — character of a sound, especially the timbre of an instrument or voice
toon tono tone — pitch of a word that distinguishes a difference in meaning
toon tono tone — manner in which speech or writing is expressed
toon tono tone — shade or quality of a colour
toon sonido son — Quelque chose que l’on peut écouter, entendre.
toon tono; timbre tonson d’une certaine fréquence.

toon form of tonen:

Conjugations for tonen:

o.t.t.
  1. toon
  2. toont
  3. toont
  4. tonen
  5. tonen
  6. tonen
o.v.t.
  1. toonde
  2. toonde
  3. toonde
  4. toonden
  5. toonden
  6. toonden
v.t.t.
  1. heb getoond
  2. hebt getoond
  3. heeft getoond
  4. hebben getoond
  5. hebben getoond
  6. hebben getoond
v.v.t.
  1. had getoond
  2. had getoond
  3. had getoond
  4. hadden getoond
  5. hadden getoond
  6. hadden getoond
o.t.t.t.
  1. zal tonen
  2. zult tonen
  3. zal tonen
  4. zullen tonen
  5. zullen tonen
  6. zullen tonen
o.v.t.t.
  1. zou tonen
  2. zou tonen
  3. zou tonen
  4. zouden tonen
  5. zouden tonen
  6. zouden tonen
en verder
  1. ben getoond
  2. bent getoond
  3. is getoond
  4. zijn getoond
  5. zijn getoond
  6. zijn getoond
diversen
  1. toon!
  2. toont!
  3. getoond
  4. tonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

tonen [het ~] noun

  1. het tonen (voordoen)
    la representación; la exhibición

Translation Matrix for tonen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aparecer verschijnen
enseñar aanleren
exhibición tonen; voordoen demonstratie; etalering; expositie; happening; laten zien; performance; show; tentoonstelling; uiterlijk vertoon; uitstalling; voorstelling
parecer denkbeeld; gedachte; gezindheid; idee; kijk; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; vaststaande mening; visie; zienswijze
proyectar projecteren
representación tonen; voordoen afbeelden; afbeelding; agentschap; agentuur; beeld; fantasie; opbouwen; portret; prent; scene; tafereel; uiterlijk vertoon; verbeelding; vertegenwoordiging
representar afbeelden; afschilderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aparecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aan het licht komen; boven water komen; conveniëren; deugen; er uitzien; geschikt zijn; ogen; opdagen; opdiepen; opdoemen; opduiken; opkomen; passen; passend zijn; tevoorschijn komen; tevoorschijnkomen; uit ei kruipen; uitkomen; van de bodem ophalen; verrijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; weer verschijnen
demostrar aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen aanschouwelijk maken; aantonen; bewijzen; demonstreren; laten zien; staven; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; veraanschouwelijken; voordedaghalen
enseñar aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen bijbrengen; inlichten; laten zien; leren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; ontspinnen; opleiden; oprijzen; rijzen; scholen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen; voorlichten
exhibir aanbieden; etaleren; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; voor ogen brengen; voorleggen afsteken; blootleggen; eruit springen; geuren; in het oog lopen; onthullen; ontmaskeren; opvallen; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; uitspringen; uitstallen; uitsteken
exponer etaleren; exposeren; laten zien; presenteren; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; voor ogen brengen afsteken; belichten; beschikbaar maken; beschrijven; blootleggen; eruit springen; geuren; in het oog lopen; insturen; inzenden; mededelen; met licht beschijnen; onthullen; ontmaskeren; ontvouwen; openbreken; openleggen; opvallen; posten; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; uiteenzetten; uitleggen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; verduidelijken; verhalen; vertellen; zeggen
expresar laten zien; presenteren; tonen; vertonen beschrijven; betonen; betuigen; formuleren; fraseren; inkleden; overzetten; spuien; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; verwoorden; weergeven
hacer la presentación de aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen
hacer postura laten zien; presenteren; tonen; vertonen uitloven
lucir exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen
manifestar aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen betonen; betuigen; duiden; manifesteren; ontvouwen; tot uitdrukking brengen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken
mostrar aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen betonen; betuigen; laten zien; oprijzen; rijzen; tentoonspreiden; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; uitstallen; voordedaghalen; waarmaken; wijzen naar
ofertar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbieden; aanreiken; geven; indienen; offreren; presenteren; uitloven
ofrecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; beloven; bieden; geven; indienen; offeren; opgeven; opofferen; overgeven; overhandigen; prijsgeven; toesteken; toezeggen; uitloven
ostentar exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen afsteken; eruit springen; geuren; in het oog lopen; opvallen; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; uitspringen; uitstallen; uitsteken
parecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen corresponderen; de schijn van iets hebben; dunken; er uitzien; eruit zien; lijken; ogen; overeenkomen; overeenstemmen; schijnen; stroken; toeschijnen
poner aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; doen in; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; regelen; stationeren; toepassen; tussenleggen; wegleggen; zetten
presentar aanbieden; etaleren; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; voorleggen aanbieden; aandienen; aangeven; aanreiken; adviseren; afgeven; blootleggen; geven; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; influisteren; ingeven; onthullen; ontmaskeren; overgeven; overhandigen; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; toesteken; uitloven; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
proyectar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; concipiëren; omlijnen; projecteren
representar aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; representeren; suggereren; vertegenwoordigen; weergeven
revelar exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen aanbrengen; aangeven; afkondigen; afwisselen; bekendmaken; bloot leggen; herzien; ontpoppen; ontsluieren; ontwikkelen; proclameren; reveleren; tot ontwikkeling brengen; uitbrengen; veranderen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; verwisselen; wijzigen
someter a aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen bloot stellen aan

Related Words for "tonen":


Antonyms for "tonen":


Related Definitions for "tonen":

  1. het laten zien1
    • hij toonde mij zijn nieuwe computer1

Wiktionary Translations for tonen:

tonen
verb
  1. laten zien

Cross Translation:
FromToVia
tonen exhibir exhibit — display or show (something) for others to see
tonen exponer exhibit — demonstrate
tonen modelar; mostrar model — display
tonen mostrar show — display
tonen presentar vorlegen — etwas jemand anderem zur Prüfung geben
tonen mostrar; apuntar; demostrar; presentar zeigendi(transitiv): jemanden etwas sehen lassen
tonen designar; adscribir désigner — Traduction à trier
tonen indicar; enseñar; mostrar; señalar indiquermontrer, désigner une personne ou une chose.
tonen mostrar; indicar; señalar; enseñar montrerfaire voir ; exposer aux regards.

External Machine Translations:

Related Translations for toon