Dutch
Detailed Translations for tuchtigen from Dutch to Spanish
tuchtigen:
Conjugations for tuchtigen:
o.t.t.
- tuchtig
- tuchtigt
- tuchtigt
- tuchtigen
- tuchtigen
- tuchtigen
o.v.t.
- tuchtigde
- tuchtigde
- tuchtigde
- tuchtigden
- tuchtigden
- tuchtigden
v.t.t.
- heb getuchtigd
- hebt getuchtigd
- heeft getuchtigd
- hebben getuchtigd
- hebben getuchtigd
- hebben getuchtigd
v.v.t.
- had getuchtigd
- had getuchtigd
- had getuchtigd
- hadden getuchtigd
- hadden getuchtigd
- hadden getuchtigd
o.t.t.t.
- zal tuchtigen
- zult tuchtigen
- zal tuchtigen
- zullen tuchtigen
- zullen tuchtigen
- zullen tuchtigen
o.v.t.t.
- zou tuchtigen
- zou tuchtigen
- zou tuchtigen
- zouden tuchtigen
- zouden tuchtigen
- zouden tuchtigen
en verder
- ben getuchtigd
- bent getuchtigd
- is getuchtigd
- zijn getuchtigd
- zijn getuchtigd
- zijn getuchtigd
diversen
- tuchtig!
- tuchtigt!
- getuchtigd
- tuchtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tuchtigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
castigar | geselen; kastijden; tuchtigen | afranselen; iemand toetakelen; lastigvallen; teisteren |
sancionar | geselen; kastijden; tuchtigen | afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen |