Dutch
Detailed Translations for uitspuwen from Dutch to Spanish
uitspuwen:
-
uitspuwen (uitspugen)
Conjugations for uitspuwen:
o.t.t.
- spuw uit
- spuwt uit
- spuwt uit
- spuwen uit
- spuwen uit
- spuwen uit
o.v.t.
- spuwde uit
- spuwde uit
- spuwde uit
- spuwden uit
- spuwden uit
- spuwden uit
v.t.t.
- heb uitgespuwd
- hebt uitgespuwd
- heeft uitgespuwd
- hebben uitgespuwd
- hebben uitgespuwd
- hebben uitgespuwd
v.v.t.
- had uitgespuwd
- had uitgespuwd
- had uitgespuwd
- hadden uitgespuwd
- hadden uitgespuwd
- hadden uitgespuwd
o.t.t.t.
- zal uitspuwen
- zult uitspuwen
- zal uitspuwen
- zullen uitspuwen
- zullen uitspuwen
- zullen uitspuwen
o.v.t.t.
- zou uitspuwen
- zou uitspuwen
- zou uitspuwen
- zouden uitspuwen
- zouden uitspuwen
- zouden uitspuwen
en verder
- ben uitgespuwd
- bent uitgespuwd
- is uitgespuwd
- zijn uitgespuwd
- zijn uitgespuwd
- zijn uitgespuwd
diversen
- spuw uit!
- spuwt uit!
- uitgespuwd
- uitspuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitspuwen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
escupir | gespuug; gespuw; spuwen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
escupir | uitspugen; uitspuwen | inschrijven; intekenen; opgeven; spugen; spuwen |
expectorar | uitspugen; uitspuwen | slijm opgeven |