Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitspuwen:


Dutch

Detailed Translations for uitspuwen from Dutch to Spanish

uitspuwen:

uitspuwen verb (spuw uit, spuwt uit, spuwde uit, spuwden uit, uitgespuwd)

  1. uitspuwen (uitspugen)

Conjugations for uitspuwen:

o.t.t.
  1. spuw uit
  2. spuwt uit
  3. spuwt uit
  4. spuwen uit
  5. spuwen uit
  6. spuwen uit
o.v.t.
  1. spuwde uit
  2. spuwde uit
  3. spuwde uit
  4. spuwden uit
  5. spuwden uit
  6. spuwden uit
v.t.t.
  1. heb uitgespuwd
  2. hebt uitgespuwd
  3. heeft uitgespuwd
  4. hebben uitgespuwd
  5. hebben uitgespuwd
  6. hebben uitgespuwd
v.v.t.
  1. had uitgespuwd
  2. had uitgespuwd
  3. had uitgespuwd
  4. hadden uitgespuwd
  5. hadden uitgespuwd
  6. hadden uitgespuwd
o.t.t.t.
  1. zal uitspuwen
  2. zult uitspuwen
  3. zal uitspuwen
  4. zullen uitspuwen
  5. zullen uitspuwen
  6. zullen uitspuwen
o.v.t.t.
  1. zou uitspuwen
  2. zou uitspuwen
  3. zou uitspuwen
  4. zouden uitspuwen
  5. zouden uitspuwen
  6. zouden uitspuwen
en verder
  1. ben uitgespuwd
  2. bent uitgespuwd
  3. is uitgespuwd
  4. zijn uitgespuwd
  5. zijn uitgespuwd
  6. zijn uitgespuwd
diversen
  1. spuw uit!
  2. spuwt uit!
  3. uitgespuwd
  4. uitspuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitspuwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
escupir gespuug; gespuw; spuwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
escupir uitspugen; uitspuwen inschrijven; intekenen; opgeven; spugen; spuwen
expectorar uitspugen; uitspuwen slijm opgeven