Dutch
Detailed Translations for van wal gaan from Dutch to Spanish
van wal gaan:
-
van wal gaan (van wal steken)
-
van wal gaan (afvaren; uitvaren)
Conjugations for van wal gaan:
o.t.t.
- ga van wal
- gaat van wal
- gaat van wal
- gaan van wal
- gaan van wal
- gaan van wal
o.v.t.
- ging van wal
- ging van wal
- ging van wal
- gingen van wal
- gingen van wal
- gingen van wal
v.t.t.
- ben van wal gegaan
- bent van wal gegaan
- is van wal gegaan
- zijn van wal gegaan
- zijn van wal gegaan
- zijn van wal gegaan
v.v.t.
- was van wal gegaan
- was van wal gegaan
- was van wal gegaan
- waren van wal gegaan
- waren van wal gegaan
- waren van wal gegaan
o.t.t.t.
- zal van wal gaan
- zult van wal gaan
- zal van wal gaan
- zullen van wal gaan
- zullen van wal gaan
- zullen van wal gaan
o.v.t.t.
- zou van wal gaan
- zou van wal gaan
- zou van wal gaan
- zouden van wal gaan
- zouden van wal gaan
- zouden van wal gaan
diversen
- ga van wal!
- gaat van wal!
- van wal gegaan
- van wal gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for van wal gaan:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hacerse a la mar | afvaren; uitvaren; van wal gaan; van wal steken | |
partir | van wal gaan; van wal steken | afreizen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; gaan; heengaan; in tweeën houwen; klieven; kloven; opbreken; opstappen; reizen; rondreizen; scheiden; splitsen; trekken; uit elkaar halen; uiteenhalen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zwerven |
zarpar | afvaren; uitvaren; van wal gaan | afreizen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; heengaan; schreeuwen; uitvaren tegen; verdwijnen; verlaten; vloeken; wegreizen; wegtrekken |