Dutch

Detailed Translations for verkrijg from Dutch to Spanish

verkrijgen:

Conjugations for verkrijgen:

o.t.t.
  1. verkrijg
  2. verkrijgt
  3. verkrijgt
  4. verkrijgen
  5. verkrijgen
  6. verkrijgen
o.v.t.
  1. verkreeg
  2. verkreeg
  3. verkreeg
  4. verkregen
  5. verkregen
  6. verkregen
v.t.t.
  1. heb verkregen
  2. hebt verkregen
  3. heeft verkregen
  4. hebben verkregen
  5. hebben verkregen
  6. hebben verkregen
v.v.t.
  1. had verkregen
  2. had verkregen
  3. had verkregen
  4. hadden verkregen
  5. hadden verkregen
  6. hadden verkregen
o.t.t.t.
  1. zal verkrijgen
  2. zult verkrijgen
  3. zal verkrijgen
  4. zullen verkrijgen
  5. zullen verkrijgen
  6. zullen verkrijgen
o.v.t.t.
  1. zou verkrijgen
  2. zou verkrijgen
  3. zou verkrijgen
  4. zouden verkrijgen
  5. zouden verkrijgen
  6. zouden verkrijgen
diversen
  1. verkrijg!
  2. verkrijgt!
  3. verkregen
  4. verkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verkrijgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aprobar instemmen
buscar afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
cobrar innen
conseguir behalen; meekrijgen; op de hand krijgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
adquirir aankopen; aanschaffen; eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven aanleren; aanschaffen; bemachtigen; eigen maken; halen; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppikken; opsteken; pakken; verwerven
adueñarse de eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven bemachtigen
alcanzar behalen; verkrijgen; winnen aangeven; aanreiken; achteropkomen; bereiken; beroeren; binnenbrengen; binnenhalen; brengen; doordringen; gebukt gaan onder; geraken; geven; inhalen; inlopen; komen tot; langs brengen; meebrengen; penetreren in; raken; reiken; terecht komen; torsen; treffen
apoderarse de eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven bemachtigen; buitmaken; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken; vangen
aprobar aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven aanstaan; akkoord gaan met; autoriseren; believen; bijvallen; billijken; erdoor komen; fiatteren; goeddunken; goedkeuren; goedvinden; halen; instemmen; pakken; permitteren; ratificeren; rugsteunen; steunen; toestaan; toestemmen in; toestemming verlenen
apropiarse eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven in bezit nemen; toeëigenen; zich aanmatigen
buscar aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven afhalen en meenemen; afzoeken; beproeven; halen; iets opzoeken; keuren; naslaan; nazoeken; onderzoeken; ophalen; oppikken; opsnuffelen; opzoeken; pakken; tegemoetzien; testen; uitkijken naar; uitvissen; verwachten; vinden; vooruitzien; zien te vinden; zoeken
captar eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrijpen; bemachtigen; grijpen; inzien; met het verstand vatten; naar zich toe trekken; snappen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten
cobrar verkrijgen; verwerven aanroeren; aanstippen; casseren; even aanraken; factureren; geld in ontvangst nemen; herkrijgen; in geld omzetten; in rekening brengen; incasseren; innen; kapitaliseren; terugkrijgen; verzilveren; weerkrijgen
comprar aankopen; aanschaffen; acquireren; kopen; verkrijgen; verwerven
conseguir eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven bemachtigen; fiksen; flikken; kennis opdoen; klaarspelen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken; voor elkaar krijgen
ganar aankopen; aanschaffen; behalen; kopen; verkrijgen; verwerven; winnen binnenbrengen; binnenhalen; buitmaken; de kost verdienen; de overwinning behalen; gewinnen; halen; in het leven roepen; kostwinnen; maken; pakken; scheppen; tot stand brengen; vangen; verdienen; voor elkaar krijgen; winnen; zegevieren
mercar aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven
obtener aankopen; aanschaffen; behalen; eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven; winnen bemachtigen; bereiken; binnenbrengen; binnenhalen; doordringen; gewinnen; halen; pakken; penetreren in
recibir eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenhalen; in ontvangst nemen; kennis opdoen; krijgen; leren; meekrijgen; meepikken; onthalen; ontvangen; oppikken; opsteken; opstrijken; vergasten; verwelkomen; welkom heten
triunfar behalen; verkrijgen; winnen aftroeven; de overwinning behalen; overtroeven; overwinnen; te boven komen; triomferen; verslaan; winnen; zegepralen; zegevieren
- krijgen; ontvangen

Synonyms for "verkrijgen":


Antonyms for "verkrijgen":


Related Definitions for "verkrijgen":

  1. in het bezit ervan komen1
    • hij verkreeg eindelijk zijn verblijfsvergunning1

Wiktionary Translations for verkrijgen:

verkrijgen
verb
  1. in bezit krijgen, verwerven

Cross Translation:
FromToVia
verkrijgen acceder access — to gain or obtain access to
verkrijgen conseguir; lograr achieve — to obtain, or gain as the result of exertion
verkrijgen obtener acquire — to get
verkrijgen adquirir acquire — to gain, usually by one's own exertions; to get as one's own
verkrijgen ganar gain — acquire
verkrijgen recibir get — receive
verkrijgen obtener obtain — to get hold of, acquire
verkrijgen tomar erfassen — (transitiv) Daten, Informationen aufnehmen
verkrijgen adquirir acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).
verkrijgen ganar; cobrar gagner — Traductions à trier suivant le sens
verkrijgen obtener; lograr; alcanzar; conseguir obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer.