Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. vocaliseren:


Dutch

Detailed Translations for vocaliseren from Dutch to Spanish

vocaliseren:

vocaliseren verb (vocaliseer, vocaliseert, vocaliseerde, vocaliseerden, gevocaliseerd)

  1. vocaliseren

Conjugations for vocaliseren:

o.t.t.
  1. vocaliseer
  2. vocaliseert
  3. vocaliseert
  4. vocaliseren
  5. vocaliseren
  6. vocaliseren
o.v.t.
  1. vocaliseerde
  2. vocaliseerde
  3. vocaliseerde
  4. vocaliseerden
  5. vocaliseerden
  6. vocaliseerden
v.t.t.
  1. heb gevocaliseerd
  2. hebt gevocaliseerd
  3. heeft gevocaliseerd
  4. hebben gevocaliseerd
  5. hebben gevocaliseerd
  6. hebben gevocaliseerd
v.v.t.
  1. had gevocaliseerd
  2. had gevocaliseerd
  3. had gevocaliseerd
  4. hadden gevocaliseerd
  5. hadden gevocaliseerd
  6. hadden gevocaliseerd
o.t.t.t.
  1. zal vocaliseren
  2. zult vocaliseren
  3. zal vocaliseren
  4. zullen vocaliseren
  5. zullen vocaliseren
  6. zullen vocaliseren
o.v.t.t.
  1. zou vocaliseren
  2. zou vocaliseren
  3. zou vocaliseren
  4. zouden vocaliseren
  5. zouden vocaliseren
  6. zouden vocaliseren
diversen
  1. vocaliseer!
  2. vocaliseert!
  3. gevocaliseerd
  4. vocaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vocaliseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
vocalizar vocaliseren