Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- voorzeggend:
- voorzeggen:
-
Wiktionary:
- voorzeggen → predecir, presagiar, adivinar, profetizar
Dutch
Detailed Translations for voorzeggend from Dutch to Spanish
voorzeggend:
-
voorzeggend (profetisch)
Translation Matrix for voorzeggend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
con vista previsora | profetisch; voorzeggend | met vooruitziende blik; scherpziend |
de vista aguda | profetisch; voorzeggend | met vooruitziende blik; scherpziend |
profético | profetisch; voorzeggend | met vooruitziende blik; scherpziend |
voorzeggen:
-
voorzeggen
Conjugations for voorzeggen:
o.t.t.
- zeg voor
- zegt voor
- zegt voor
- zeggen voor
- zeggen voor
- zeggen voor
o.v.t.
- zei voor
- zei voor
- zei voor
- zeiden voor
- zeiden voor
- zeiden voor
v.t.t.
- heb voorgezegd
- hebt voorgezegd
- heeft voorgezegd
- hebben voorgezegd
- hebben voorgezegd
- hebben voorgezegd
v.v.t.
- had voorgezegd
- had voorgezegd
- had voorgezegd
- hadden voorgezegd
- hadden voorgezegd
- hadden voorgezegd
o.t.t.t.
- zal voorzeggen
- zult voorzeggen
- zal voorzeggen
- zullen voorzeggen
- zullen voorzeggen
- zullen voorzeggen
o.v.t.t.
- zou voorzeggen
- zou voorzeggen
- zou voorzeggen
- zouden voorzeggen
- zouden voorzeggen
- zouden voorzeggen
diversen
- zeg voor!
- zegt voor!
- voorgezegd
- voorzeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorzeggen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
apuntar | voorzeggen | aanstrepen; aantekenen; aanwijzen; afvinken; boeken; gericht werpen; in een bep. richting plaatsen; inboeken; krieken; mikken; noteren; op schrift stellen; opschrijven; optekenen; registreren; richten; vastleggen; vinken |
indicar | voorzeggen | duiden; duiden op; inschrijven; intekenen; wijzen naar; wijzen op |
soplar | voorzeggen | blazen; doorslaan; fluiten; hard waaien; hijgen; pijpen; pimpelen; puffen; uitademen; uitblazen; verklappen; verraden; waaien; wegblazen |
Wiktionary Translations for voorzeggen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voorzeggen | → predecir; presagiar; adivinar; profetizar | ↔ prédire — prophétiser ; annoncer par inspiration divine ce qui doit arriver. |