Dutch
Detailed Translations for weerspreken from Dutch to Spanish
weerspreken:
-
weerspreken (in tegenspraak zijn met; tegenspreken)
-
weerspreken (tegenspreken; protesteren; tegenwerpen)
protestar; negar; objetar; contradecir; argumentar; discutir; debatir; replicar; argüir; rebatir-
protestar verb
-
negar verb
-
objetar verb
-
contradecir verb
-
argumentar verb
-
discutir verb
-
debatir verb
-
replicar verb
-
argüir verb
-
rebatir verb
-
Conjugations for weerspreken:
o.t.t.
- weerspreek
- weerspreekt
- weerspreekt
- weerspreken
- weerspreken
- weerspreken
o.v.t.
- weersprak
- weersprak
- weersprak
- weerspraken
- weerspraken
- weerspraken
v.t.t.
- heb weersproken
- hebt weersproken
- heeft weersproken
- hebben weersproken
- hebben weersproken
- hebben weersproken
v.v.t.
- had weersproken
- had weersproken
- had weersproken
- hadden weersproken
- hadden weersproken
- hadden weersproken
o.t.t.t.
- zal weerspreken
- zult weerspreken
- zal weerspreken
- zullen weerspreken
- zullen weerspreken
- zullen weerspreken
o.v.t.t.
- zou weerspreken
- zou weerspreken
- zou weerspreken
- zouden weerspreken
- zouden weerspreken
- zouden weerspreken
diversen
- weerspreek!
- weerspreekt!
- weersproken
- weersprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze