Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. zegepralend:
  2. zegepralen:


Dutch

Detailed Translations for zegepralend from Dutch to Spanish

zegepralend:

zegepralend adj

  1. zegepralend (zegevierend)

Translation Matrix for zegepralend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
victorioso zegepralend; zegevierend triomfaal; triomfantelijk; zegerijk

zegepralend form of zegepralen:

zegepralen verb (zegepraal, zegepraalt, zegepraalde, zegepraalden, gezegepraald)

  1. zegepralen (triomferen)

Conjugations for zegepralen:

o.t.t.
  1. zegepraal
  2. zegepraalt
  3. zegepraalt
  4. zegepralen
  5. zegepralen
  6. zegepralen
o.v.t.
  1. zegepraalde
  2. zegepraalde
  3. zegepraalde
  4. zegepraalden
  5. zegepraalden
  6. zegepraalden
v.t.t.
  1. heb gezegepraald
  2. hebt gezegepraald
  3. heeft gezegepraald
  4. hebben gezegepraald
  5. hebben gezegepraald
  6. hebben gezegepraald
v.v.t.
  1. had gezegepraald
  2. had gezegepraald
  3. had gezegepraald
  4. hadden gezegepraald
  5. hadden gezegepraald
  6. hadden gezegepraald
o.t.t.t.
  1. zal zegepralen
  2. zult zegepralen
  3. zal zegepralen
  4. zullen zegepralen
  5. zullen zegepralen
  6. zullen zegepralen
o.v.t.t.
  1. zou zegepralen
  2. zou zegepralen
  3. zou zegepralen
  4. zouden zegepralen
  5. zouden zegepralen
  6. zouden zegepralen
diversen
  1. zegepraal!
  2. zegepraalt!
  3. gezegepraald
  4. zegepralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zegepralen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
triunfar triomferen; zegepralen aftroeven; behalen; de overwinning behalen; overtroeven; overwinnen; te boven komen; verkrijgen; verslaan; winnen; zegevieren

Related Words for "zegepralen":