Noun | Related Translations | Other Translations |
faible
|
|
zwakkeling
|
misérable
|
|
deugniet; ellendeling; etter; etterbak; fielt; flierefluiter; geitenbreier; guit; klier; kreng; lammeling; lamzak; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; naarling; nietsnut; pauper; rakker; rotzak; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk
|
mort
|
|
dode; dood; gestorvene; overledene; overlijden; sterfgeval; sterfte; verscheiden
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
apathique
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap
|
apathisch; hangerig; inactief; lethargisch
|
ennuyé
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; slap
|
futloos; lamlendig; landerig; misnoegd; verstoord; vervelend
|
faible
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap
|
arm; bleekjes; breekbaar; broos; dood; fragiel; geesteloos; inferieur; krachteloos; kwetsbaar; levenloos; machteloos; minderwaardig; niet bezield; onbezield; ondermaats; ondeugdelijk; onmachtig; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; slecht; teer; tweederangs; wee; ziekelijk; zwak
|
inanimé
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap
|
bewegingloos; dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbeweeglijk; onbezield; roerloos; zonder roer
|
indolemment
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
lijzig; log; loom; vadsig
|
indolent
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
gemakzuchtig; hangerig; laks; langzaam; lijzig; log; loom; lui; niets doend; sloom; traag; vadsig; werkeloos; werkloos
|
languissant
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
armetierig; hunkerend; kwijnend; reikhalzend; smachtend; verlangend
|
lent
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
langzaam; sloom; traag
|
lentement
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
bezadigd; gezapig; sloom
|
misérable
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
akelig; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; droog; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; funest; haveloos; hokkerig; karig; kwijnend; lamlendig; lamzalig; luizig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; noodlottig; ongelukkig; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
mort
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield; uitgestorven; zaliger
|
mou
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; lamlendig; lamzalig; lief; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; snoezig; verschaald; vertederend; voos; week; zwak; zwakjes; zweterig
|
sans envie
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
|
sans force
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap
|
dood; geesteloos; krachteloos; krukkig; levenloos; machteloos; niet bezield; onbeholpen; onbezield; onhandig; onmachtig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
|
sans vie
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; slap
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
sans âme
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap
|
dood; futloos; geesteloos; lamlendig; levenloos; niet bezield; onbezield
|
terne
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
|
afstompend; beslagen; bleek; boosaardig; daas; dof; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; gematteerd; glansloos; grauw; grauwkleurig; grijs; levenloos; licht; makkelijk; mat; mistroostig; morsig; niet bezield; niet helder; niet moeilijk; niet uitbundig; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; soezerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; versuft; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
|