Dutch
Detailed Translations for spuiten from Dutch to French
spuiten:
-
spuiten (injecteren)
-
spuiten (met spuit een medicijn toedienen)
-
spuiten (uitspuiten)
faire gicler; éjaculer-
faire gicler verb
-
éjaculer verb (éjacule, éjacules, éjaculons, éjaculez, éjaculent, éjaculais, éjaculait, éjaculions, éjaculiez, éjaculaient, éjaculai, éjaculas, éjacula, éjaculâmes, éjaculâtes, éjaculèrent, éjaculerai, éjaculeras, éjaculera, éjaculerons, éjaculerez, éjaculeront)
-
Conjugations for spuiten:
o.t.t.
- spuit
- spuit
- spuit
- spuiten
- spuiten
- spuiten
o.v.t.
- spoot
- spoot
- spoot
- spoten
- spoten
- spoten
v.t.t.
- heb gespoten
- hebt gespoten
- heeft gespoten
- hebben gespoten
- hebben gespoten
- hebben gespoten
v.v.t.
- had gespoten
- had gespoten
- had gespoten
- hadden gespoten
- hadden gespoten
- hadden gespoten
o.t.t.t.
- zal spuiten
- zult spuiten
- zal spuiten
- zullen spuiten
- zullen spuiten
- zullen spuiten
o.v.t.t.
- zou spuiten
- zou spuiten
- zou spuiten
- zouden spuiten
- zouden spuiten
- zouden spuiten
en verder
- ben gespoten
- bent gespoten
- is gespoten
- zijn gespoten
- zijn gespoten
- zijn gespoten
diversen
- spuit!
- spuitt!
- gespoten
- spuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spuiten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
faire gicler | spuiten; uitspuiten | |
injecter | injecteren; spuiten | inspuiten |
piquer | met spuit een medicijn toedienen; spuiten | aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; ergeren; gappen; graaien; grijpen; grissen; happen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken |
éjaculer | spuiten; uitspuiten | ejaculeren; klaarkomen |
Related Words for "spuiten":
spuiten form of spuit:
-
de spuit (injectiespuit; injectiespuitje)
-
de spuit (injectienaald)
Translation Matrix for spuit:
Noun | Related Translations | Other Translations |
piqûre | injectienaald; injectiespuit; injectiespuitje; spuit | hechting; hechting van een wond; injectie; inspuiting; messteek; pijn in de zij; prik; spuitje; steek; stiksel |
seringue | injectienaald; injectiespuit; injectiespuitje; spuit | |
seringue injectrice | injectiespuit; injectiespuitje; spuit | |
- | injectie |