Noun | Related Translations | Other Translations |
direct
|
|
compagnon; gabber; gezel; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; pal; spitsbroeder; tramkaartje; vriend
|
droit
|
|
aanspraak; gegrondheid; gelijk; gerechtigdheid; gerechtigheid; recht; rechtsgrond; rechtstitel; rechtswetenschap; titel
|
ferme
|
|
boerderij; boerenbedrijf; boerenhoeve; boerenhofstede; boerenhuis; boerenwoning; dakstoel; hoeve
|
franc
|
|
franc; frank
|
réel
|
|
real; realiteit; werkelijkheid
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
ouvert
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
aangebroken; aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; geopend; niet dicht; onbebouwd; ontsloten; ontvankelijk; open; opengelegd; opengemaakt; opengesteld; openstaand; rechtdoorzee; toegankelijk; toeschietelijk; vatbaar
|
réel
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
daadwerkelijk; echte; eerlijk; feitelijk; fideel; in feite; in werkelijkheid; openhartig; oprecht; reëel; rondborstig; trouwhartig; werkelijk; werkelijke
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
adroit
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
adrem; bedreven; behendig; bekwaam; berekenend; bijdehand; clever; eenvoudig; gehaaid; gemakkelijk; geoefend; gevat; gewiekst; handig; kien; kundig; licht; makkelijk; niet moeilijk; pienter; raak; schrander; simpel; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig
|
avec franchise
|
openlijk; ronduit
|
eerlijk; fideel; openhartig; oprecht; rondborstig; trouwhartig
|
carrément
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
botweg; cru; direct; eerlijk; fideel; gulweg; luid; luidkeels; met open vizier; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; platweg; rechttoe rechtaan; rondborstig; trouwhartig; uit volle borst
|
catégorique
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; afdoend; beslissend; onvoorwaardelijk; overtuigend; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker
|
catégoriquement
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker
|
certain
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; beslist; definitief; feitelijk; geheid; gewis; heel zeker; heus; onafwendbaar; ongetwijfeld; onherroepelijk; onontkoombaar; onvermijdelijk; onvoorwaardelijk; permanent; pertinent; reëel; stellig; ten enenmale; vast; vast en zeker; vastgesteld; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
|
certainement
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
'tuurlijk; absoluut; allicht; bepaald wel; beslist; bijgevolg; dus; feitelijk; geheid; gewis; heus; jazeker; logisch; natuurlijk; ongetwijfeld; onontkomelijk; onvoorwaardelijk; onweerlegbaar; pertinent; reëel; stellig; ten enenmale; uiteraard; vanzelfsprekend; vast; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker; zonder twijfel
|
dans lequel
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
waarbij; waarin
|
de bonne foi
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; manierlijk; netjes; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rondborstig; trouwhartig; welvoeglijk
|
direct
|
echt; eerlijk; menens; openlijk; oprecht; ronduit
|
aanstonds; dadelijk; direct; directe; duidelijk; eerlijk; fideel; gauw; gelijk; gezwind; linea recta; meteen; ongezouten; onmiddellijk; onverwijld; openhartig; oprecht; recht door zee; rechtstreeks; regelrecht; rondborstig; terstond; trouwhartig; zo meteen
|
droit
|
openlijk; ronduit
|
braaf; chagrijnig; eerlijk; fideel; kaarsrecht; knorrig; korzelig; lijnrecht; loodrecht; nors; nurks; open; openhartig; oprecht; recht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; trouwhartig
|
effectif
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
doelmatig; doeltreffend; effectief; efficiënt; krachtig; met een krachtige uitwerking
|
effectivement
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
'tuurlijk; allicht; bijgevolg; daadwerkelijk; dus; echt; effectief; heus; inderdaad; jawel; jazeker; logisch; metterdaad; natuurlijk; onontkomelijk; reëel; uiteraard; vanzelfsprekend; voorwaar; waar; waarachtig; waarlijk; warempel; werkelijk; zeker; zonder twijfel
|
en quoi
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
waarin
|
ferme
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; beslist; dapper; degelijk; doortastend; drastisch; energiek; ferm; fier; fiks; flink; fysiek sterk; geanimeerd; glorieus; groots; karaktervast; kordaat; krachtdadig; krachtig; levendig; moedig; moreel sterk; onvoorwaardelijk; onwankelbaar; onwrikbaar; pal; pertinent; prat; solide; standvastig; sterk; stevig; ten enenmale; trots; vast en zeker; vastbesloten; vasthoudend; vaststaand; vief; vol energie; vol fut; volhardend; volstrekt; zeker
|
franc
|
echt; eerlijk; menens; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
benaderbaar; brutaal; cru; decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; frank; genaakbaar; manierlijk; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; stoutmoedig; toegankelijk; trouwhartig; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
franche
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; eerlijk; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe rechtaan
|
franchement
|
gewoonweg; klinkklaar; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; puur; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
brutaal; cru; decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; gulweg; manierlijk; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rondborstig; stoutmoedig; trouwhartig; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
honnête
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; braaf; cru; decent; degelijk; deugdelijk; deugdzaam; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; gedegen; geschikt; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; kuis; lief; manierlijk; netjes; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; plezierig; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rechtvaardig; rondborstig; tof; trouwhartig; van goede hoedanigheid; voorbeeldig; voorkomend; vriendelijk; welvoeglijk; zachtaardig; zedig; zoet
|
intègre
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
braaf; cru; deugdzaam; eerlijk; fideel; integer; lief; onbedorven; onbesproken; onbevlekt; ongeveinsd; onkreukbaar; onomwonden; onschuldig; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rechtvaardig; rein; rondborstig; trouwhartig; vlekkeloos; voorbeeldig; zoet
|
librement
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
|
ouvertement
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; ronduit; ruiterlijk
|
eerlijk; fideel; gulweg; met open vizier; onbebouwd; onverholen; open en bloot; openhartig; oprecht; rondborstig; trouwhartig
|
où
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
sedert; sinds; vanaf het moment dat; waar; waarbij; waarheen; waarin
|
par où
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
waardoor; waarheen; waarin
|
pur et simple
|
gewoonweg; klinkklaar; puur; regelrecht; ronduit
|
baarlijk; gewoonweg; klinkklaar; rechttoe
|
réellement
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
beslist; daadwerkelijk; echt; eerlijk; effectief; feitelijk; fideel; geheid; gewis; heus; in feite; in werkelijkheid; metterdaad; openhartig; oprecht; reëel; rondborstig; stellig; trouwhartig; vast en zeker; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; warempel; wel degelijk; welzeker; werkelijk; zeker
|
sans détours
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
bot; botweg; cru; direct; eerlijk; effen; egaal; fideel; gelijk; geslepen; glad; kaarsrecht; kernachtig; kortaf; lijnrecht; loodrecht; met open vizier; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; plat; platweg; raak; recht; rechttoe rechtaan; rondborstig; strak; trouwhartig; vlak; vlakuit; zonder omhaal; zonder omwegen
|
simplement
|
gewoonweg; gladweg; klinkklaar; puur; regelrecht; ronduit
|
bot; eenvoudig; eenvoudigweg; gemakkelijk; in een handomdraai; kortaf; kortweg; licht; makkelijk; moeiteloos; natuurlijk; niet donker; niet moeilijk; ongecompliceerd; ongekunsteld; simpel; simpelweg; vanzelf; zonder moeite; zonder omhaal
|
sincère
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
bedoeld; decent; diep; eerbaar; eerlijk; ernstig; fair; fatsoenlijk; fideel; gemeend; goedbedoeld; hartgrondig; innig; intens; manierlijk; netjes; ongeveinsd; open; openhartig; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rondborstig; serieus; trouwhartig; van harte; vol ernst; volmondig; waar; waarachtig; waarheidlievend; waarheidslievend; welgemeend; welvoeglijk; werkelijk; werkelijk menend
|
sincèrement
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
eerlijk; ongeveinsd; open; oprecht; rechtschapen; volmondig
|
sur laquelle
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
waarin
|
sur lequel
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
waarin; waarover
|
sur lesquelles
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
waarin
|
sur lesquels
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
waarin
|
sur quoi
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
waarin; waarover
|
sûrement
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
bepaald wel
|
tout bonnement
|
gewoonweg; gladweg; ronduit
|
eenvoudigweg; kortweg
|
tout droit
|
openlijk; ronduit
|
dadelijk; direct; frank; gelijk; kaarsrecht; lijnrecht; linea recta; loodrecht; meteen; onmiddellijk; open; recht; rechtaan; rechtdoor; rechtstreeks; rechttoe; rechtuit; regelrecht; terstond
|
vrai
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
echt; echte; eerlijk; fideel; gewoonweg; heus; klinkklaar; onvervalst; openhartig; oprecht; rechttoe; rondborstig; trouwhartig; voorwaar; waar; waarachtig; werkelijk; werkelijke
|
véritable
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
echt; eerlijk; fideel; gewoonweg; heus; klinkklaar; openhartig; oprecht; rechttoe; rondborstig; trouwhartig; voorwaar; waar; waarachtig; weliswaar; werkelijk
|
véritablement
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
beslist; echt; eerlijk; eigenlijk; feitelijk; fideel; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld
|