Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afdingen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afdingen from Dutch to French

afdingen:

afdingen verb (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)

  1. afdingen (marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; afpingelen)
    négocier; rabattre; servir de médiateur dans; marchander
    • négocier verb (négocie, négocies, négocions, négociez, )
    • rabattre verb (rabats, rabat, rabattons, rabattez, )
    • marchander verb (marchande, marchandes, marchandons, marchandez, )
  2. afdingen (dingen)
    marchander
    • marchander verb (marchande, marchandes, marchandons, marchandez, )

Conjugations for afdingen:

o.t.t.
  1. ding af
  2. dingt af
  3. dingt af
  4. dingen af
  5. dingen af
  6. dingen af
o.v.t.
  1. dong af
  2. dong af
  3. dong af
  4. dongen af
  5. dongen af
  6. dongen af
v.t.t.
  1. heb afgedongen
  2. hebt afgedongen
  3. heeft afgedongen
  4. hebben afgedongen
  5. hebben afgedongen
  6. hebben afgedongen
v.v.t.
  1. had afgedongen
  2. had afgedongen
  3. had afgedongen
  4. hadden afgedongen
  5. hadden afgedongen
  6. hadden afgedongen
o.t.t.t.
  1. zal afdingen
  2. zult afdingen
  3. zal afdingen
  4. zullen afdingen
  5. zullen afdingen
  6. zullen afdingen
o.v.t.t.
  1. zou afdingen
  2. zou afdingen
  3. zou afdingen
  4. zouden afdingen
  5. zouden afdingen
  6. zouden afdingen
diversen
  1. ding af!
  2. dingt af!
  3. afgedongen
  4. afdingende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdingen [znw.] noun

  1. afdingen (gesjacher; handjeklap; afpingelarij; geritsel)
    le marchandage; le tripotage; la manigances; le traficotage

Translation Matrix for afdingen:

NounRelated TranslationsOther Translations
manigances afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap
marchandage afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap afpingelarij; inruil; knibbelarij; koppelbaasonderneming; omruil; omruiling; omwisseling; ruil; ruiling; ruiltransactie; uitwisseling
traficotage afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap
tripotage afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap gebroddel; geklungel; gemier; gerommel; gescharrel; gezeur
VerbRelated TranslationsOther Translations
marchander afdingen; afpingelen; dingen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen
négocier afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; tussenkomen; verhandelen; verkopen
rabattre afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren aan stukken slaan; inslaan; kapotgooien; kapotslaan; opvouwen; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen; vouwen
servir de médiateur dans afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; tussenkomen

Wiktionary Translations for afdingen:

afdingen
Cross Translation:
FromToVia
afdingen marchander haggle — to argue for a better deal
afdingen marchander feilschen — hartnäckig, kleinlich handeln, verhandeln