Dutch
Detailed Translations for geknakt from Dutch to French
geknakt form of knakken:
-
knakken
briser; craquer; craqueter; casser; rompre-
briser verb (brise, brises, brisons, brisez, brisent, brisais, brisait, brisions, brisiez, brisaient, brisai, brisas, brisa, brisâmes, brisâtes, brisèrent, briserai, briseras, brisera, briserons, briserez, briseront)
-
craquer verb (craque, craques, craquons, craquez, craquent, craquais, craquait, craquions, craquiez, craquaient, craquai, craquas, craqua, craquâmes, craquâtes, craquèrent, craquerai, craqueras, craquera, craquerons, craquerez, craqueront)
-
craqueter verb (craquette, craquettes, craquetons, craquetez, craquettent, craquetais, craquetait, craquetions, craquetiez, craquetaient, craquetai, craquetas, craqueta, craquetâmes, craquetâtes, craquetèrent, craquetterai, craquetteras, craquettera, craquetterons, craquetterez, craquetteront)
-
casser verb (casse, casses, cassons, cassez, cassent, cassais, cassait, cassions, cassiez, cassaient, cassai, cassas, cassa, cassâmes, cassâtes, cassèrent, casserai, casseras, cassera, casserons, casserez, casseront)
-
rompre verb (romps, romp, rompons, rompez, rompent, rompais, rompait, rompions, rompiez, rompaient, rompis, rompit, rompîmes, rompîtes, rompirent, romprai, rompras, rompra, romprons, romprez, rompront)
-
Conjugations for knakken:
o.t.t.
- knak
- knakt
- knakt
- knakken
- knakken
- knakken
o.v.t.
- knakte
- knakte
- knakte
- knakten
- knakten
- knakten
v.t.t.
- heb geknakt
- hebt geknakt
- heeft geknakt
- hebben geknakt
- hebben geknakt
- hebben geknakt
v.v.t.
- had geknakt
- had geknakt
- had geknakt
- hadden geknakt
- hadden geknakt
- hadden geknakt
o.t.t.t.
- zal knakken
- zult knakken
- zal knakken
- zullen knakken
- zullen knakken
- zullen knakken
o.v.t.t.
- zou knakken
- zou knakken
- zou knakken
- zouden knakken
- zouden knakken
- zouden knakken
en verder
- ben geknakt
- bent geknakt
- is geknakt
- zijn geknakt
- zijn geknakt
- zijn geknakt
diversen
- knak!
- knakt!
- geknakt
- knakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het knakken
la déstruction