Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. druil:
  2. druilen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for druil from Dutch to French

druil:

druil [de ~ (m)] noun

  1. de druil
    le lambin; le tapecul

Translation Matrix for druil:

NounRelated TranslationsOther Translations
lambin druil geitenbreier; hannes; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; sijsjeslijmer; slak; slampamper; slapkous; slome; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous; zoutzak
tapecul druil
ModifierRelated TranslationsOther Translations
lambin aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend

Related Words for "druil":


Wiktionary Translations for druil:

druil
noun
  1. scheepvaart|nld de achterste mast op een loggergetuigd schip

druilen:

druilen verb (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)

  1. druilen (miezeren)
    bruiner
    • bruiner verb (bruine, bruines, bruinons, bruinez, )
  2. druilen (talmen; hannesen; zeiken; )
    tergiverser; traînailler; traînasser; atermoyer; temporiser
    • tergiverser verb (tergiverse, tergiverses, tergiversons, tergiversez, )
    • traînailler verb (traînaille, traînailles, traînaillons, traînaillez, )
    • traînasser verb (traînasse, traînasses, traînassons, traînassez, )
    • atermoyer verb (atermoie, atermoies, atermoyons, atermoyez, )
    • temporiser verb (temporise, temporises, temporisons, temporisez, )

Conjugations for druilen:

o.t.t.
  1. druil
  2. druilt
  3. druilt
  4. druilen
  5. druilen
  6. druilen
o.v.t.
  1. druilde
  2. druilde
  3. druilde
  4. druilden
  5. druilden
  6. druilden
v.t.t.
  1. heb gedruild
  2. hebt gedruild
  3. heeft gedruild
  4. hebben gedruild
  5. hebben gedruild
  6. hebben gedruild
v.v.t.
  1. had gedruild
  2. had gedruild
  3. had gedruild
  4. hadden gedruild
  5. hadden gedruild
  6. hadden gedruild
o.t.t.t.
  1. zal druilen
  2. zult druilen
  3. zal druilen
  4. zullen druilen
  5. zullen druilen
  6. zullen druilen
o.v.t.t.
  1. zou druilen
  2. zou druilen
  3. zou druilen
  4. zouden druilen
  5. zouden druilen
  6. zouden druilen
diversen
  1. druil!
  2. druilt!
  3. gedruild
  4. druilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for druilen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
atermoyer aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
bruiner druilen; miezeren
temporiser aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
tergiverser aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; talmen; weifelen
traînailler aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dralen; drentelen; dubben; talmen; teuten; treuzelen; weifelen
traînasser aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dralen; drentelen; dubben; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlummelen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen

Related Words for "druilen":