Dutch
Detailed Translations for belanden from Dutch to French
belanden:
-
belanden (terechtkomen; geraken; verzeilen)
aboutir à; tomber dans; arriver; se retrouver-
aboutir à verb
-
tomber dans verb
-
arriver verb (arrive, arrives, arrivons, arrivez, arrivent, arrivais, arrivait, arrivions, arriviez, arrivaient, arrivai, arrivas, arriva, arrivâmes, arrivâtes, arrivèrent, arriverai, arriveras, arrivera, arriverons, arriverez, arriveront)
-
se retrouver verb
-
Conjugations for belanden:
o.t.t.
- beland
- belandt
- belandt
- belanden
- belanden
- belanden
o.v.t.
- belandde
- belandde
- belandde
- belandden
- belandden
- belandden
v.t.t.
- ben beland
- bent beland
- is beland
- zijn beland
- zijn beland
- zijn beland
v.v.t.
- was beland
- was beland
- was beland
- waren beland
- waren beland
- waren beland
o.t.t.t.
- zal belanden
- zult belanden
- zal belanden
- zullen belanden
- zullen belanden
- zullen belanden
o.v.t.t.
- zou belanden
- zou belanden
- zou belanden
- zouden belanden
- zouden belanden
- zouden belanden
diversen
- beland!
- belandt!
- beland
- belandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for belanden:
Wiktionary Translations for belanden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• belanden | → finir; se retrouver | ↔ end up — arrive at a destination |