Dutch
Detailed Translations for klus from Dutch to French
klus form of klussen:
-
klussen (klusje opknappen)
Conjugations for klussen:
o.t.t.
- klus
- klust
- klust
- klussen
- klussen
- klussen
o.v.t.
- kluste
- kluste
- kluste
- klusten
- klusten
- klusten
v.t.t.
- heb geklust
- hebt geklust
- heeft geklust
- hebben geklust
- hebben geklust
- hebben geklust
v.v.t.
- had geklust
- had geklust
- had geklust
- hadden geklust
- hadden geklust
- hadden geklust
o.t.t.t.
- zal klussen
- zult klussen
- zal klussen
- zullen klussen
- zullen klussen
- zullen klussen
o.v.t.t.
- zou klussen
- zou klussen
- zou klussen
- zouden klussen
- zouden klussen
- zouden klussen
diversen
- klus!
- klust!
- geklust
- klussend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klussen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bricoler | klussen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bricoler | klusje opknappen; klussen | aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; dokteren; fröbelen; knoeien; knutselen; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; prutsen; rommelen; rondhangen; rotzooien; scharrelen; sleutelen |