Dutch

Detailed Translations for gezet from Dutch to French

gezet:

gezet adj

  1. gezet (zwaarlijvig; dik; corpulent; lijvig)

Translation Matrix for gezet:

NounRelated TranslationsOther Translations
fort burcht; citadel; kasteel; ridderkasteel; ridderslot; slot
ModifierRelated TranslationsOther Translations
adipeux corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig vethoudend; vetrijk
corpulent corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig dik; lijvig; vet; vetlijvig; vettig; zwaar van lijf
fort corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig behoorlijk; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; danig; degelijk; duchtig; energiek; erg; excessief; extreem; fantastisch; fel; ferm; fiks; flink; formidabel; fors; forse; geanimeerd; gekruid; gepeperd; geweldig; grievend; hard; hardop; hartig; heel erg; heftig; hevig; hogelijk; hoogst; intens; intensief; krachtig; krenkend; kruidig; kwetsend; lawaaierig; levendig; luid; luid klinkend; luidruchtig; pittig; potig; prachtig; robuust; rumoerig; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd; stoer; ten zeerste; uitermate; uiterst; vet; vettig; vief; vol energie; vol fut; zeer
gros corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig dik; groot; lijvig; omvangrijk; vet; vettig; volumineus; zwaar van lijf
lourd corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig benauwd; broeierig; geladen; lastig; lomp; machtig; met een groot gewicht; moeilijk; moeilijk verteerbaar; niet makkelijk; onelegant; ongemakkelijk; opladen van een geweer; plomp; slecht verteerbaar; vet; vettig; zwaar; zwoel
obèse corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig dik; lijvig; vet; vetlijvig; vettig; zwaar van lijf
épais corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig dicht; dicht opeen; dik; dik vloeibaar; lijvig; stroopachtig; stroperig; taai-vloeibaar; vet; viskeus; zwaar van lijf

Related Words for "gezet":


Wiktionary Translations for gezet:


Cross Translation:
FromToVia
gezet gros fat — carrying a larger than normal amount of fat on one's body
gezet épais fat — thick
gezet fort; corpulent portly — euphemism for fat
gezet épais thick — heavy in build

zetten:

zetten verb (zet, zette, zetten, gezet)

  1. zetten (deponeren; leggen; plaatsen; )
    mettre; placer; déposer; poser; coucher; situer; stationner; planter
    • mettre verb (mets, met, mettons, mettez, )
    • placer verb (place, places, plaçons, placez, )
    • déposer verb (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • poser verb (pose, poses, posons, posez, )
    • coucher verb (couche, couches, couchons, couchez, )
    • situer verb
    • stationner verb (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
    • planter verb (plante, plantes, plantons, plantez, )
  2. zetten (leggen; plaatsen)
    mettre; poser; placer; déposer; ranger; installer
    • mettre verb (mets, met, mettons, mettez, )
    • poser verb (pose, poses, posons, posez, )
    • placer verb (place, places, plaçons, placez, )
    • déposer verb (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • ranger verb (range, ranges, rangeons, rangez, )
    • installer verb (installe, installes, installons, installez, )
  3. zetten (neerzetten; plaatsen; bijzetten)
    asseoir; mettre; placer; insérer; installer; appliquer; signaler; poser; garer; stationner
    • asseoir verb (assieds, assied, asseyons, asseyez, )
    • mettre verb (mets, met, mettons, mettez, )
    • placer verb (place, places, plaçons, placez, )
    • insérer verb (insère, insères, insérons, insérez, )
    • installer verb (installe, installes, installons, installez, )
    • appliquer verb (applique, appliques, appliquons, appliquez, )
    • signaler verb (signale, signales, signalons, signalez, )
    • poser verb (pose, poses, posons, posez, )
    • garer verb (gare, gares, garons, garez, )
    • stationner verb (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )

Conjugations for zetten:

o.t.t.
  1. zet
  2. zet
  3. zet
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
o.v.t.
  1. zette
  2. zette
  3. zette
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
v.t.t.
  1. heb gezet
  2. hebt gezet
  3. heeft gezet
  4. hebben gezet
  5. hebben gezet
  6. hebben gezet
v.v.t.
  1. had gezet
  2. had gezet
  3. had gezet
  4. hadden gezet
  5. hadden gezet
  6. hadden gezet
o.t.t.t.
  1. zal zetten
  2. zult zetten
  3. zal zetten
  4. zullen zetten
  5. zullen zetten
  6. zullen zetten
o.v.t.t.
  1. zou zetten
  2. zou zetten
  3. zou zetten
  4. zouden zetten
  5. zouden zetten
  6. zouden zetten
diversen
  1. zet!
  2. zet!
  3. gezet
  4. zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zetten [het ~] noun

  1. het zetten (zetwerk; zetsels)

Translation Matrix for zetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
composition zetsels; zetten; zetwerk assemblage; assembleren; bijeenlegging; bouw; brokje; compositie; constitutie; constructie; eindje; eindscriptie; essay; fragmentje; gestel; intonatie; klein stukje; modulatie; montage; opbouw; opbouwen; opstel; ordening; organisatie; partje; proefwerk; repetitie; samengesteld geheel; samenstelling; samenstelling taalkunde; samenvoeging; scriptie; snippertje; stembuiging; structuur; stukje; systeem; test; toets; toonval; toonzetting; verhandeling; verslag; werkstuk
coucher overnachting
travail typographique zetsels; zetten; zetwerk
VerbRelated TranslationsOther Translations
appliquer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; binnen gieten; gebruik maken van; gebruiken; geven; hanteren; iemand iets toedienen; ingeven; naleven; toepassen; uitoefenen; verstrekken
asseoir bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten baseren; funderen; zitten
coucher deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten logeren; neerleggen; onderuit halen; overnachten
déposer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aangeven; aanreiken; afgeven; capituleren; deponeren; geven; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; onderuit halen; ontzetten; opgeven; overgeven; overhandigen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; storten; toesteken; uit de macht ontzetten; uitleveren; versturen; wegleggen; zenden; zich overgeven
garer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten parkeren; stallen
installer bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten aanbrengen; aanleggen; bevestigen; deponeren; ergens aan bevestigen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; leggen; meubileren; monteren en aansluiten; neerleggen; onderuit halen; plaatsen; plechtig bevestigen; vastmaken; vastzetten; wegleggen
insérer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; inbedden; inbouwen; inbrengen; inlassen; inleggen; inpassen; invoegen; neerleggen; onderuit halen; passen in; toevoegen; tussen zetten; tussenleggen
mettre bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; voorzetten; wegleggen
placer bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aardappelen poten; beleggen; bewaren; deponeren; investeren; leggen; neerleggen; onderuit halen; opslaan; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; poten; stationeren; wegleggen
planter deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten beplanten; in de grond zetten; planten; poten
poser bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten benoemen; bevestigen; deponeren; ergens aan bevestigen; iets neerleggen; in functie aanstellen; leggen; neerleggen; neervlijen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastmaken; vastzetten
ranger leggen; plaatsen; zetten archiveren; bergen; bewaren; bijeen scharrelen; deponeren; inschikken; leggen; neerleggen; opbergen; opruimen; opschonen; opslaan; opzij leggen; parkeren; plaatsen; rangordenen; rangschikken; samenpakken; samenrapen; scharen; stallen; stouwen; vlijen; wegbergen; wegleggen; wegzetten
signaler bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aanduiden; aangeven; attenderen; bemerken; gewaarworden; iets aankondigen; iets aanwijzen; indiceren; merken; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; waarnemen; wijzen
situer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
stationner bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren
- plaatsen

Related Words for "zetten":


Synonyms for "zetten":


Related Definitions for "zetten":

  1. het een plek geven1
    • ik zet deze klok op de kast1
  2. het maken1
    • heb je al koffie gezet?1
  3. maken dat hij het gaat doen1
    • Ik zet hem aan het werk1

Wiktionary Translations for zetten:

zetten
verb
  1. iets schikken
  2. bereiden
  3. iets neerschrijven
zetten
verb
  1. Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
  2. mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
  3. former un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
  4. placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
  5. Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper.
  6. placer, mettre sur quelque chose.
  7. présenter de nouveau.
  8. restreindre, diminuer, ou faire diminuer.

Cross Translation:
FromToVia
zetten bouger move — to change the place of a piece
zetten placer; mettre; poser put — to place something somewhere
zetten poser set — to put something down
zetten mettre debout stand up — bring something up and set it into a standing position
zetten asseoir setzen — jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen
zetten placer; positionner setzenBuchstaben, Zeichen, Wort, Spielkarten, Spielfiguren, Geldbetrag und dergleichen positionieren
zetten composer; construire setzen — aus beweglichen Lettern eine Druckvorlage erstellen
zetten jouer setzen — Spielsteine oder -figuren auf dem Brett positionieren
zetten parier setzen — in einem Spiel oder bei einer Wette seinen Einsatz machen