Summary
Dutch to French: more detail...
- trainer:
-
Wiktionary:
- traineren → trainer
- trainer → entraîneur, entraineur
- trainer → entraîneur
Dutch
Detailed Translations for traineren from Dutch to French
trainer:
-
de trainer (oefenmeester)
Translation Matrix for trainer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dresseur | oefenmeester; trainer | dierentemmer; dressuur; paardendresseur |
entraîneur | oefenmeester; trainer | coach; dressuur; oefenmeester; paardendresseur |
Related Words for "trainer":
Wiktionary Translations for trainer:
trainer
Cross Translation:
noun
trainer
-
iemand die beroepsmatig mensen of dieren begeleidt teneinde hun prestaties te verbeteren
- trainer → entraîneur; entraineur
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trainer | → entraîneur | ↔ coach — trainer |
• trainer | → entraîneur | ↔ trainer — person who trains another; coach |
Wiktionary Translations for traineren:
traineren
verb
-
(overgankelijk) op de lange baan schuiven
- traineren → trainer
French
Detailed Translations for traineren from French to Dutch
traineren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- traîne: gesleep; gesleur
- rené: herboren
- traîner: rondhangen; niksen; rondlummelen; aanslepen; rondlopen; rondwandelen; rondslenteren; sleuren; slepen; sjouwen; zeulen; treuzelen; dralen; teuten; slingeren; rondslingeren; aarzelen; luieren; slenteren; nietsdoen; dubben; weifelen; talmen; lanterfanten; lummelen; drentelen; verdwaald zijn; verslepen; flaneren; trekken; torsen; voorttrekken; gebukt gaan onder; versjouwen