Summary


Dutch

Detailed Translations for afkoelen from Dutch to French

afkoelen:

afkoelen verb (koel af, koelt af, koelde af, koelden af, afgekoeld)

  1. afkoelen (koel worden)
    refroidir; réfrigérer; apaiser; rafraîchir; s'apaiser
    • refroidir verb (refroidis, refroidit, refroidissons, refroidissez, )
    • réfrigérer verb (réfrigère, réfrigères, réfrigérons, réfrigérez, )
    • apaiser verb (apaise, apaises, apaisons, apaisez, )
    • rafraîchir verb (rafraîchis, rafraîchit, rafraîchissons, rafraîchissez, )
    • s'apaiser verb
  2. afkoelen (verkoelen; koelen; verkillen)
    refroidir; rafraîchir; se refroidir; se rafraîchir
    • refroidir verb (refroidis, refroidit, refroidissons, refroidissez, )
    • rafraîchir verb (rafraîchis, rafraîchit, rafraîchissons, rafraîchissez, )

Conjugations for afkoelen:

o.t.t.
  1. koel af
  2. koelt af
  3. koelt af
  4. koelen af
  5. koelen af
  6. koelen af
o.v.t.
  1. koelde af
  2. koelde af
  3. koelde af
  4. koelden af
  5. koelden af
  6. koelden af
v.t.t.
  1. ben afgekoeld
  2. bent afgekoeld
  3. is afgekoeld
  4. zijn afgekoeld
  5. zijn afgekoeld
  6. zijn afgekoeld
v.v.t.
  1. was afgekoeld
  2. was afgekoeld
  3. was afgekoeld
  4. waren afgekoeld
  5. waren afgekoeld
  6. waren afgekoeld
o.t.t.t.
  1. zal afkoelen
  2. zult afkoelen
  3. zal afkoelen
  4. zullen afkoelen
  5. zullen afkoelen
  6. zullen afkoelen
o.v.t.t.
  1. zou afkoelen
  2. zou afkoelen
  3. zou afkoelen
  4. zouden afkoelen
  5. zouden afkoelen
  6. zouden afkoelen
diversen
  1. koel af!
  2. koelt af!
  3. afgekoeld
  4. afkoelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkoelen [znw.] noun

  1. afkoelen (verkoelen)

Translation Matrix for afkoelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
refroidissement afkoelen; verkoelen afkoeling; bekoelen; hoofdverkoudheid; verkoeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
apaiser afkoelen; koel worden bedaren; bedwingen; begeerte stillen; beheersen; bemoedigen; beteugelen; bevredigen; dempen; geruststellen; intomen; kalmeren; matigen; ondersteunen; opbeuren; sussen; temperen; tevreden stellen; tot kalmte manen; troosten; vergenoegen; vertroosten; verzadigen; voldoening geven; zich de buik vol eten; zich matigen; zich verzoenen met
rafraîchir afkoelen; koel worden; koelen; verkillen; verkoelen blij maken; dorst lessen; fleurig maken; hernieuwen; in goede staat brengen; koud worden; laven; nieuw leven inblazen; opfleuren; opfrissen; opknappen; opluchten; opmonteren; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; renoveren; tooien; verfraaien; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; verluchten; verversen; vrolijker worden; zich mooi maken
refroidir afkoelen; koel worden; koelen; verkillen; verkoelen bekoelen
réfrigérer afkoelen; koel worden
s'apaiser afkoelen; koel worden luwen; tot bedaren komen; uitrazen; uitwoeden; verflauwen; verstillen; verstommen; wegsterven
se rafraîchir afkoelen; koelen; verkillen; verkoelen opfrissen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich laven; zich opfrissen; zich opknappen; zich verfrissen; zich verkwikken; zijn dorst stillen
se refroidir afkoelen; koelen; verkillen; verkoelen bekoelen

Wiktionary Translations for afkoelen:


Cross Translation:
FromToVia
afkoelen refroidir cool down — to become cooler (temperature