Summary
Dutch
Detailed Translations for keil from Dutch to French
keil:
Translation Matrix for keil:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cale | keg; keil; wig | katrolblok; kielgang; scheepsruim |
coin | keg; keil; wig | aanwijzing; hoekje; schuilhoekje; stekkie; straathoek; tip; vingerwenk; vingerwijzing; visplaats; viswater; wenk |
taquet | keg; keil; wig | |
tenon | keg; keil; wig | haring; klem; pen; pin; tentharing |
Related Words for "keil":
Wiktionary Translations for keil:
keil form of keilen:
-
keilen
lancer; flanquer-
lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, lancent, lançais, lançait, lancions, lanciez, lançaient, lançai, lanças, lança, lançâmes, lançâtes, lancèrent, lancerai, lanceras, lancera, lancerons, lancerez, lanceront)
-
flanquer verb (flanque, flanques, flanquons, flanquez, flanquent, flanquais, flanquait, flanquions, flanquiez, flanquaient, flanquai, flanquas, flanqua, flanquâmes, flanquâtes, flanquèrent, flanquerai, flanqueras, flanquera, flanquerons, flanquerez, flanqueront)
-
Conjugations for keilen:
o.t.t.
- keil
- keilt
- keilt
- keilen
- keilen
- keilen
o.v.t.
- keilde
- keilde
- keilde
- keilden
- keilden
- keilden
v.t.t.
- heb gekeild
- hebt gekeild
- heeft gekeild
- hebben gekeild
- hebben gekeild
- hebben gekeild
v.v.t.
- had gekeild
- had gekeild
- had gekeild
- hadden gekeild
- hadden gekeild
- hadden gekeild
o.t.t.t.
- zal keilen
- zult keilen
- zal keilen
- zullen keilen
- zullen keilen
- zullen keilen
o.v.t.t.
- zou keilen
- zou keilen
- zou keilen
- zouden keilen
- zouden keilen
- zouden keilen
diversen
- keil!
- keilt!
- gekeild
- keilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for keilen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lancer | omhoog werpen; opwerpen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
flanquer | keilen | naar beneden gooien; neergooien; op de grond gooien |
lancer | keilen | aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; arrangeren; beginnen; bouwen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; iets op touw zetten; ingooien; inluiden; introduceren; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; openen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; poneren; regelen; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbrengen; uitgeven; van start gaan; voor de dag komen met; voorstellen |