Noun | Related Translations | Other Translations |
droit
|
|
aanspraak; gegrondheid; gelijk; gerechtigdheid; gerechtigheid; recht; rechtsgrond; rechtstitel; rechtswetenschap; titel
|
franc
|
|
franc; frank
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
ouvert
|
benaderbaar; genaakbaar; niet dicht; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
aangebroken; aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; geopend; onbebouwd; ontsloten; ontvankelijk; opengelegd; opengemaakt; opengesteld; openstaand; rechtdoorzee; toegankelijk; toeschietelijk; vatbaar
|
-
|
leeg
|
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
abordable
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; betaalbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
accessible
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
avenant
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
aangenaam; aanspreekbaar; benaderbaar; bevallig; charmant; fijn; genaakbaar; genegenheid opwekkend; innemend; lekker; lief; minzaam; prettig; toegankelijk; toeschietelijk
|
carrément
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
botweg; cru; direct; eerlijk; fideel; gulweg; luid; luidkeels; met open vizier; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; platweg; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; trouwhartig; uit volle borst
|
de bonne foi
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
decent; echt; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; manierlijk; menens; netjes; openhartig; oprecht; rondborstig; ronduit; trouwhartig; welvoeglijk
|
directement
|
frank; open; rechttoe
|
aanstonds; bijna; dadelijk; direct; directe; gauw; gelijk; gezwind; haast; linea recta; meteen; nagenoeg; onmiddellijk; onverwijld; rechtstreeks; regelrecht; schier; subiet; terstond; welhaast
|
droit
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
braaf; chagrijnig; eerlijk; fideel; kaarsrecht; knorrig; korzelig; lijnrecht; loodrecht; nors; nurks; openhartig; openlijk; oprecht; recht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; trouwhartig
|
fidèle
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
eerlijk; fideel; geestelijk; gelovig; getrouw; getrouwe; godsdienstig; godvruchtig; goedgelovig; kerkelijk; loyaal; loyale; naïef; openhartig; oprecht; religieus; rondborstig; trouw; trouwe; trouwhartig; vroom
|
franc
|
benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
brutaal; cru; decent; echt; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; manierlijk; menens; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; trouwhartig; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
franche
|
eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; rechttoe rechtaan; ronduit; ruiterlijk
|
franchement
|
eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
brutaal; cru; decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; gewoonweg; gulweg; klinkklaar; manierlijk; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; puur; rechttoe rechtaan; regelrecht; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; trouwhartig; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
honnête
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; braaf; cru; decent; degelijk; deugdelijk; deugdzaam; echt; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; fideel; gedegen; geschikt; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; kuis; lief; manierlijk; menens; netjes; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; plezierig; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; tof; trouwhartig; van goede hoedanigheid; voorbeeldig; voorkomend; vriendelijk; welvoeglijk; zachtaardig; zedig; zoet
|
honnêtement
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
cru; decent; eerbaar; eerlijk; fair; fatsoenlijk; kuis; manierlijk; netjes; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; oprecht; rechttoe rechtaan; welvoeglijk; zedig
|
intègre
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
braaf; cru; deugdzaam; echt; eerlijk; fideel; integer; lief; menens; onbedorven; onbesproken; onbevlekt; ongeveinsd; onkreukbaar; onomwonden; onschuldig; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rechtvaardig; rein; rondborstig; ronduit; trouwhartig; vlekkeloos; voorbeeldig; zoet
|
pas fermé
|
niet dicht; open
|
|
s'un abord facile
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
|
sans détour
|
frank; open; rechttoe
|
gulweg; rechtaan
|
sans détours
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
bot; botweg; cru; direct; eerlijk; effen; egaal; fideel; gelijk; geslepen; glad; kaarsrecht; kernachtig; kortaf; lijnrecht; loodrecht; met open vizier; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; plat; platweg; raak; recht; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; strak; trouwhartig; vlak; vlakuit; zonder omhaal; zonder omwegen
|
sincère
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
bedoeld; decent; diep; echt; eerbaar; eerlijk; ernstig; fair; fatsoenlijk; fideel; gemeend; goedbedoeld; hartgrondig; innig; intens; manierlijk; menens; netjes; ongeveinsd; openhartig; oprecht; rechtdoorzee; rondborstig; ronduit; serieus; trouwhartig; van harte; vol ernst; volmondig; waar; waarachtig; waarheidlievend; waarheidslievend; welgemeend; welvoeglijk; werkelijk; werkelijk menend
|
sincèrement
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; oprecht; ronduit; ruiterlijk; volmondig
|
tout droit
|
frank; open; rechttoe
|
dadelijk; direct; gelijk; kaarsrecht; lijnrecht; linea recta; loodrecht; meteen; onmiddellijk; openlijk; recht; rechtaan; rechtdoor; rechtstreeks; rechtuit; regelrecht; ronduit; terstond
|