Dutch
Detailed Translations for uitsparen from Dutch to French
uitsparen:
-
uitsparen (openlaten)
Conjugations for uitsparen:
o.t.t.
- spaar uit
- spaart uit
- spaart uit
- sparen uit
- sparen uit
- sparen uit
o.v.t.
- spaarde uit
- spaarde uit
- spaarde uit
- spaarden uit
- spaarden uit
- spaarden uit
v.t.t.
- heb uitgespaard
- hebt uitgespaard
- heeft uitgespaard
- hebben uitgespaard
- hebben uitgespaard
- hebben uitgespaard
v.v.t.
- had uitgespaard
- had uitgespaard
- had uitgespaard
- hadden uitgespaard
- hadden uitgespaard
- hadden uitgespaard
o.t.t.t.
- zal uitsparen
- zult uitsparen
- zal uitsparen
- zullen uitsparen
- zullen uitsparen
- zullen uitsparen
o.v.t.t.
- zou uitsparen
- zou uitsparen
- zou uitsparen
- zouden uitsparen
- zouden uitsparen
- zouden uitsparen
en verder
- ben uitgespaard
- bent uitgespaard
- is uitgespaard
- zijn uitgespaard
- zijn uitgespaard
- zijn uitgespaard
diversen
- spaar uit!
- spaart uit!
- uitgespaard
- uitsparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitsparen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
masquage | uitsparen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
laisser en blanc | openlaten; uitsparen | |
laisser ouvert | openlaten; uitsparen | laten openstaan |
Wiktionary Translations for uitsparen:
uitsparen
verb
uitsparen
-
deu: sparen
- uitsparen → économiser
verb
-
dépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner.
-
Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.