Dutch

Detailed Translations for klemmen from Dutch to French

klemmen:

klemmen verb (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)

  1. klemmen (omklemmen; knellen)
    serrer; saisir; coincer; pincer; presser; tordre; comprimer; happer; compresser
    • serrer verb (serre, serres, serrons, serrez, )
    • saisir verb (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )
    • coincer verb (coince, coinces, coinçons, coincez, )
    • pincer verb (pince, pinces, pinçons, pincez, )
    • presser verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • tordre verb (tords, tord, tordons, tordez, )
    • comprimer verb (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )
    • happer verb (happe, happes, happons, happez, )
    • compresser verb (compresse, compresses, compressons, compressez, )

Conjugations for klemmen:

o.t.t.
  1. klem
  2. klemt
  3. klemt
  4. klemmen
  5. klemmen
  6. klemmen
o.v.t.
  1. klemde
  2. klemde
  3. klemde
  4. klemden
  5. klemden
  6. klemden
v.t.t.
  1. heb geklemd
  2. hebt geklemd
  3. heeft geklemd
  4. hebben geklemd
  5. hebben geklemd
  6. hebben geklemd
v.v.t.
  1. had geklemd
  2. had geklemd
  3. had geklemd
  4. hadden geklemd
  5. hadden geklemd
  6. hadden geklemd
o.t.t.t.
  1. zal klemmen
  2. zult klemmen
  3. zal klemmen
  4. zullen klemmen
  5. zullen klemmen
  6. zullen klemmen
o.v.t.t.
  1. zou klemmen
  2. zou klemmen
  3. zou klemmen
  4. zouden klemmen
  5. zouden klemmen
  6. zouden klemmen
en verder
  1. is geklemd
diversen
  1. klem!
  2. klemt!
  3. geklemd
  4. klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klemmen:

NounRelated TranslationsOther Translations
serrer aanschroeven; vastschroeven
VerbRelated TranslationsOther Translations
coincer klemmen; knellen; omklemmen afklemmen; afknijpen; knellen; strak zitten
compresser klemmen; knellen; omklemmen comprimeren; fijndrukken; inpakken; knellen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen
comprimer klemmen; knellen; omklemmen comprimeren; fijndrukken; inpersen; insnoeren; kleiner maken; knellen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; verkleinen
happer klemmen; knellen; omklemmen
pincer klemmen; knellen; omklemmen dichtknijpen; grijpen; klauwen; knellen; leegknijpen; pakken; strak zitten; tokkelen; uitdrukken; uitknijpen; vangen; vastknijpen; vatten; verstrikken
presser klemmen; knellen; omklemmen aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jachten; jagen; jakkeren; knellen; leegknijpen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; oppersen; overhaasten; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen; voortmaken; zich spoeden
saisir klemmen; knellen; omklemmen aanhouden; aanklampen; aanpakken; aanvatten; afvangen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; beseffen; bevangen; binden; boeien; doorkrijgen; doorzien; doorzien hebben; fascineren; frapperen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; inzien; ketenen; klauwen; kluisteren; met handen omvatten; met het verstand vatten; omspannen; onderkennen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; verstrikken; wat neervalt opvangen; zich bedienen
serrer klemmen; knellen; omklemmen aandraaien; aandrukken; aanschroeven; aantrekken; comprimeren; dichtdraaien; dichtknijpen; dichtschroeven; dichttrekken; door draaien vastmaken; drukken; klemzetten; knellen; knuffelen; liefkozen; met gespannen voorwerp omsluiten; omspannen; oprekken; overspannen; rekken; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; vastdraaien; vastdrukken; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastknijpen; vastschroeven
tordre klemmen; knellen; omklemmen ineendraaien; knellen; ontwrichten; strak zitten; uitwringen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; verdraaien; verstuiken; verwringen; verzwikken; wriggelen; wrikken; wringen; zich wringen; zwikken

Related Words for "klemmen":


Wiktionary Translations for klemmen:

klemmen
verb
  1. serrer fortement avec une pince, avec des tenailles ou autres instruments semblables.

Cross Translation:
FromToVia
klemmen presser; comprimer; tasser; serrer squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once

klemmen form of klem:

klem [de ~] noun

  1. de klem (klemhaak)
    l'étau; le crampon; le piège
  2. de klem (pin; pen)
    la cheville; la clavette; le tenon
  3. de klem (tang)
    la tenailles; la pince; la pince à courber; l'agrafe; la pincette

Translation Matrix for klem:

NounRelated TranslationsOther Translations
agrafe klem; tang angel; klinknagel; krammetje; nagel; nietje; spijker; vishaak; weerhaak
cheville klem; pen; pin borgmoer; enkel; enkelgewricht; handvat in de vorm van stok; klinknagel; nagel; spie; spijker; steel; stop; voetgewricht; zekering
clavette klem; pen; pin borgmoer; spie
crampon klem; klemhaak angel; klinknagel; kram; nagel; spijker; vishaak; weerhaak
pince klem; tang klemblokje; knijper; pincet; revolvertang; tangetje; wasknijper
pince à courber klem; tang buigtang; tang om iets te buigen
pincette klem; tang knijper; pincet; splintertangetje; tangetje; wasknijper
piège klem; klemhaak hinderlaag; kram; loer; streek; val; valkuil; valstrik; verstrikking; voetangel; voetijzer
tenailles klem; tang knijptang; nijptang
tenon klem; pen; pin haring; keg; keil; pin; tentharing; wig
étau klem; klemhaak bankschroef; klamp; knijper; kram; mijt; schroef; wasknijper
ModifierRelated TranslationsOther Translations
dans l'embarras in de knel; klem
dans le pétrin in de knel; klem in de penarie; in de problemen
dans ses petits souliers in de knel; klem

Related Words for "klem":


Wiktionary Translations for klem:

klem
noun
  1. een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden
klem
noun
  1. Pièce métallique sur laquelle se raccordent des conducteurs électriques
  2. affectation pompeux dans le discours ou dans le débit.

Cross Translation:
FromToVia
klem tétanos WundstarrkrampfMedizin: bakterielle, meldepflichtige Wundinfektionskrankheit von dem Bakterium Clostridium tetani hervorgerufen