Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opstarten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opstarten from Dutch to French

opstarten:

opstarten verb (start op, startte op, startten op, opgestart)

  1. opstarten (in werking stellen)
    démarer; déclencher; mettre en marche
    • démarer verb
    • déclencher verb (déclenche, déclenches, déclenchons, déclenchez, )
  2. opstarten
    démarrer
    • démarrer verb (démarre, démarres, démarrons, démarrez, )

Conjugations for opstarten:

o.t.t.
  1. start op
  2. start op
  3. start op
  4. starten op
  5. starten op
  6. starten op
o.v.t.
  1. startte op
  2. startte op
  3. startte op
  4. startten op
  5. startten op
  6. startten op
v.t.t.
  1. ben opgestart
  2. bent opgestart
  3. is opgestart
  4. zijn opgestart
  5. zijn opgestart
  6. zijn opgestart
v.v.t.
  1. was opgestart
  2. was opgestart
  3. was opgestart
  4. waren opgestart
  5. waren opgestart
  6. waren opgestart
o.t.t.t.
  1. zal opstarten
  2. zult opstarten
  3. zal opstarten
  4. zullen opstarten
  5. zullen opstarten
  6. zullen opstarten
o.v.t.t.
  1. zou opstarten
  2. zou opstarten
  3. zou opstarten
  4. zouden opstarten
  5. zouden opstarten
  6. zouden opstarten
en verder
  1. heb opgestart
  2. hebt opgestart
  3. heeft opgestart
  4. hebben opgestart
  5. hebben opgestart
  6. hebben opgestart
diversen
  1. start op!
  2. start op!
  3. opgestart
  4. opstartend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opstarten

  1. opstarten
    le démarrage

Translation Matrix for opstarten:

NounRelated TranslationsOther Translations
démarrage opstarten aanvang; accelereren; afreis; afvaart; afvaren; begin; inzet; opening; optrekken; start; uitvaren; versnellen; vertrek
VerbRelated TranslationsOther Translations
déclencher in werking stellen; opstarten activeren; ontketenen
démarer in werking stellen; opstarten
démarrer opstarten aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; accelereren; beginnen; een begin nemen; entameren; gaan rijden; gas geven; gesprek aanknopen; inluiden; intreden; inzetten; losgooien; loswerpen; ondernemen; op gang komen; openen; optrekken van auto; opwerpen; spurten; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan
mettre en marche in werking stellen; opstarten aanbreken; aandoen; aandraaien; aandrijven; aangaan; aankaarten; aanknopen; aanmaken; aanslingeren; aansnijden; aansporen; aanvangen; aanzetten; aanzwengelen; beginnen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; handelen; inluiden; inschakelen; leven; manipuleren; ondernemen; openen; opereren; opkrikken; optreden; opwekken; opwerpen; prikkelen; procederen; starten; stimuleren; te berde brengen; te werk gaan; ter sprake brengen; van start gaan; werken

Wiktionary Translations for opstarten:

opstarten
verb
  1. garnir d’une amorce.

Related Translations for opstarten