Summary
Dutch to French: more detail...
- term:
-
Wiktionary:
- term → terme
- term → terme, mot, expression
Dutch
Detailed Translations for term from Dutch to French
term:
-
de term (naam)
Translation Matrix for term:
Noun | Related Translations | Other Translations |
appellation | naam; term | aanduiding; benaming; benoeming |
dénomination | naam; term | aanduiding; benaming; benoeming |
désignation | naam; term | aanduiden; aanduiding; aanwijzen; benaming; benoeming; nominatie; voordracht |
nom | naam; term | aanduiding; achternaam; benaming; benoeming; faam; label; naam; naamwoord; reputatie; roep; substantief; zelfstandig naamwoord; znw. |
terme | naam; term | aanduiding; benaming; benoeming; eindpaal; looptijd; poosje; sluitingstermijn; termijn; tijdlimiet; tijdslimiet; woord |
titre | naam; term | aanduiding; aanhef; aanstellerij; basisbestanddeel; benaming; benoeming; bestanddeel; component; deel; element; fractie; goudgehalte; graad; hiërarchie; hoofd; ingrediënt; kop; kopzin; krantenkop; niveau; onderdeel; opschrift; peil; rang; rangorde; stuk; titel; toneel; vennootsaandeel; volgorde; waardigheidstitel; wetenschappelijke graad |
Related Words for "term":
Related Definitions for "term":
Wiktionary Translations for term:
term
Cross Translation:
noun
term
-
een woord of uitdrukking
- term → terme
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• term | → terme | ↔ Term — Linguistik: ein Wort, Fachwort, einen Ausdruck, Begriff oder auch eine BezeichnungWikipedia-Artikel Terminus |
• term | → terme; mot; expression | ↔ term — word or phrase, especially one from a specialised area of knowledge |
• term | → terme | ↔ term — one of the addends in a sum |