Dutch
Detailed Translations for aanleren from Dutch to French
aanleren:
-
aanleren (leren; verwerven; opsteken; oppikken; eigen maken)
apprendre; s'initier à; faire l'apprentissage de-
apprendre verb (apprends, apprend, apprenons, apprenez, apprennent, apprenais, apprenait, apprenions, appreniez, apprenaient, appris, apprit, apprîmes, apprîtes, apprirent, apprendrai, apprendras, apprendra, apprendrons, apprendrez, apprendront)
-
s'initier à verb
-
Conjugations for aanleren:
o.t.t.
- leer aan
- leert aan
- leert aan
- leren aan
- leren aan
- leren aan
o.v.t.
- leerde aan
- leerde aan
- leerde aan
- leerden aan
- leerden aan
- leerden aan
v.t.t.
- heb aangeleerd
- hebt aangeleerd
- heeft aangeleerd
- hebben aangeleerd
- hebben aangeleerd
- hebben aangeleerd
v.v.t.
- had aangeleerd
- had aangeleerd
- had aangeleerd
- hadden aangeleerd
- hadden aangeleerd
- hadden aangeleerd
o.t.t.t.
- zal aanleren
- zult aanleren
- zal aanleren
- zullen aanleren
- zullen aanleren
- zullen aanleren
o.v.t.t.
- zou aanleren
- zou aanleren
- zou aanleren
- zouden aanleren
- zouden aanleren
- zouden aanleren
diversen
- leer aan!
- leert aan!
- aangeleerd
- aanlerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanleren
Translation Matrix for aanleren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
apprentissage | aanleren | leerproces; leertijd; training |
Verb | Related Translations | Other Translations |
apprendre | aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven | aanwennen; achter komen; beschrijven; bijbrengen; doceren; eigenmaken; gewend raken; horen; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; mededelen; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; te horen krijgen; uiteenzetten; verhalen; vernemen; vertellen; vinden; zeggen |
faire l'apprentissage de | aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven | eigen maken; iets bemachtigen; instuderen; kopen; leren; verkrijgen; verwerven |
s'initier à | aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven |
Wiktionary Translations for aanleren:
aanleren
Cross Translation:
verb
-
acquérir une connaissance ou un savoir-faire.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanleren | → enseigner; apprendre | ↔ lehren — (intransitiv), (transitiv): jemandem etwas (Lehrstoff, Wissen, Fertigkeiten, …) vermitteln, beibringen; jemanden in etwas unterrichten, unterweisen |
• aanleren | → enseigner | ↔ teach — to pass on knowledge |