Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afvoeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afvoert from Dutch to French

afvoeren:

afvoeren verb (voer af, voert af, voerde af, voerden af, afgevoerd)

  1. afvoeren (lozen; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen)
    éjecter; décharger; excréter; dégager; évacuer; déporter; déverser
    • éjecter verb (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )
    • décharger verb (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • excréter verb (excrète, excrètes, excrétons, excrétez, )
    • dégager verb (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • évacuer verb (évacue, évacues, évacuons, évacuez, )
    • déporter verb (déporte, déportes, déportons, déportez, )
    • déverser verb (déverse, déverses, déversons, déversez, )
  2. afvoeren (wegdragen; meedragen; wegvoeren; wegslepen; wegsjouwen)
    emmener; emporter; déporter; porter; remporter
    • emmener verb (emmène, emmènes, emmenons, emmenez, )
    • emporter verb (emporte, emportes, emportons, emportez, )
    • déporter verb (déporte, déportes, déportons, déportez, )
    • porter verb (porte, portes, portons, portez, )
    • remporter verb (remporte, remportes, remportons, remportez, )
  3. afvoeren (doen wegvloeien)
    écouler; couler; déverser
    • écouler verb (écoule, écoules, écoulons, écoulez, )
    • couler verb (coule, coules, coulons, coulez, )
    • déverser verb (déverse, déverses, déversons, déversez, )

Conjugations for afvoeren:

o.t.t.
  1. voer af
  2. voert af
  3. voert af
  4. voeren af
  5. voeren af
  6. voeren af
o.v.t.
  1. voerde af
  2. voerde af
  3. voerde af
  4. voerden af
  5. voerden af
  6. voerden af
v.t.t.
  1. heb afgevoerd
  2. hebt afgevoerd
  3. heeft afgevoerd
  4. hebben afgevoerd
  5. hebben afgevoerd
  6. hebben afgevoerd
v.v.t.
  1. had afgevoerd
  2. had afgevoerd
  3. had afgevoerd
  4. hadden afgevoerd
  5. hadden afgevoerd
  6. hadden afgevoerd
o.t.t.t.
  1. zal afvoeren
  2. zult afvoeren
  3. zal afvoeren
  4. zullen afvoeren
  5. zullen afvoeren
  6. zullen afvoeren
o.v.t.t.
  1. zou afvoeren
  2. zou afvoeren
  3. zou afvoeren
  4. zouden afvoeren
  5. zouden afvoeren
  6. zouden afvoeren
diversen
  1. voer af!
  2. voert af!
  3. afgevoerd
  4. afvoerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afvoeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
dégager wegruimen
VerbRelated TranslationsOther Translations
couler afvoeren; doen wegvloeien afdruipen; afglijden; aftakelen; afvloeien; afzakken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; inzinken; kelderen; lopen; onder water gaan; ondergaan; sijpelen; stromen; uitdruppelen; vervallen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; wegglijden; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; wegzinken; zakken; zinken
décharger afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afschieten; afslachten; afvloeien; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitschenken; uitsturen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; wegsturen; wegzenden; zuiveren
dégager afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen banen; bevrijden; detacheren; emanciperen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten; wegstoten; wegtrappen
déporter afscheiden; afvoeren; lozen; meedragen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren deporteren; uitzetten
déverser afscheiden; afvoeren; doen wegvloeien; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afrollen; gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; ontrollen; overhevelen; overtappen; schenken; spuien; uit de weg gaan; uitgieten; uitrollen; uitschenken; uitstorten; uitwateren; uitwijken; water afvoeren; water lozen
emmener afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren begeleiden; wegbrengen; wegleiden; wegvoeren
emporter afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren afhalen; afnemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; meenemen; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; ophalen; weghalen; wegnemen
excréter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
porter afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren aan hebben; aandoen; aangeven; aanreiken; afgeven; berokkenen; dragen; gebukt gaan onder; geven; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; ondersteunen; opwaarts dragen; overgeven; overhandigen; rugsteunen; sjouwen; steunen; toebrengen; toesteken; torsen; veroorzaken; versturen; zenden; zeulen
remporter afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren binnenbrengen; binnenhalen; eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven
écouler afvoeren; doen wegvloeien aftappen; spuien; tappen; uitwateren; water afvoeren; water lozen; wegebben
éjecter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen uitgooien; uitwerpen
évacuer afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aftappen; evacueren; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegruimen; legen; ontruimen; ontwateren; tappen; uithalen; uitschenken

Wiktionary Translations for afvoeren:


Cross Translation:
FromToVia
afvoeren jeter can — to discard