Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. amuseren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for amuseer from Dutch to French

amuseer form of amuseren:

amuseren verb (amuseer, amuseert, amuseerde, amuseerden, geamuseerd)

  1. amuseren (genot hebben van; genieten)
    jouir de; amuser; savourer; jouir; se régaler
    • jouir de verb
    • amuser verb (amuse, amuses, amusons, amusez, )
    • savourer verb (savoure, savoures, savourons, savourez, )
    • jouir verb (jouis, jouit, jouissons, jouissez, )

Conjugations for amuseren:

o.t.t.
  1. amuseer
  2. amuseert
  3. amuseert
  4. amuseren
  5. amuseren
  6. amuseren
o.v.t.
  1. amuseerde
  2. amuseerde
  3. amuseerde
  4. amuseerden
  5. amuseerden
  6. amuseerden
v.t.t.
  1. heb geamuseerd
  2. hebt geamuseerd
  3. heeft geamuseerd
  4. hebben geamuseerd
  5. hebben geamuseerd
  6. hebben geamuseerd
v.v.t.
  1. had geamuseerd
  2. had geamuseerd
  3. had geamuseerd
  4. hadden geamuseerd
  5. hadden geamuseerd
  6. hadden geamuseerd
o.t.t.t.
  1. zal amuseren
  2. zult amuseren
  3. zal amuseren
  4. zullen amuseren
  5. zullen amuseren
  6. zullen amuseren
o.v.t.t.
  1. zou amuseren
  2. zou amuseren
  3. zou amuseren
  4. zouden amuseren
  5. zouden amuseren
  6. zouden amuseren
diversen
  1. amuseer!
  2. amuseert!
  3. geamuseerd
  4. amuserende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

amuseren [znw.] noun

  1. amuseren (vermaken)
    l'amusement

Translation Matrix for amuseren:

NounRelated TranslationsOther Translations
amusement amuseren; vermaken amusement; vermaak; vermakelijkheid; verstrooiing; vertier
VerbRelated TranslationsOther Translations
amuser amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; believen; goeddunken; verlustigen
jouir amuseren; genieten; genot hebben van eindigen; genoegen smaken; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; voltooien
jouir de amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; believen; goeddunken; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van
savourer amuseren; genieten; genot hebben van bikken; bunkeren; consumeren; eten; genieten van; kluiven; knauwen; lekker eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; proeven; savoureren; schransen; schrokken; smaken; smikkelen; smullen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
se régaler amuseren; genieten; genot hebben van lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van

Wiktionary Translations for amuseren:

amuseren
verb
  1. op aangename wijze een indruk op iemand maken, iemand doen (glim)lachen
  2. zich ~ met genoegen scheppen in een activiteit
amuseren
Cross Translation:
FromToVia
amuseren amuser amuse — to entertain or occupy in a pleasant manner
amuseren divertir entertain — to amuse