Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. beboteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beboter from Dutch to French

beboteren:

beboteren verb (beboter, bebotert, beboterde, beboterden, beboterd)

  1. beboteren
    beurrer
    • beurrer verb (beurre, beurres, beurrons, beurrez, )

Conjugations for beboteren:

o.t.t.
  1. beboter
  2. bebotert
  3. bebotert
  4. beboteren
  5. beboteren
  6. beboteren
o.v.t.
  1. beboterde
  2. beboterde
  3. beboterde
  4. beboterden
  5. beboterden
  6. beboterden
v.t.t.
  1. heb beboterd
  2. hebt beboterd
  3. heeft beboterd
  4. hebben beboterd
  5. hebben beboterd
  6. hebben beboterd
v.v.t.
  1. had beboterd
  2. had beboterd
  3. had beboterd
  4. hadden beboterd
  5. hadden beboterd
  6. hadden beboterd
o.t.t.t.
  1. zal beboteren
  2. zult beboteren
  3. zal beboteren
  4. zullen beboteren
  5. zullen beboteren
  6. zullen beboteren
o.v.t.t.
  1. zou beboteren
  2. zou beboteren
  3. zou beboteren
  4. zouden beboteren
  5. zouden beboteren
  6. zouden beboteren
diversen
  1. beboter!
  2. bebotert!
  3. beboterd
  4. beboterende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beboteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
beurrer beboteren bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen

Wiktionary Translations for beboteren:

beboteren
verb
  1. recouvrir de beurre

Cross Translation:
FromToVia
beboteren beurrer butternGastronomie: mit Butter bestreichen